Lieven Bauwens 

De Gentenaar Lieven Bauwens (1769-1822) is de zoon van een welgestelde leerlooier.

Aan het eind van de 18de eeuw reist hij enkele keren naar Engeland. Daar raakt hij onder de indruk van de technologische vernieuwingen in de textielsector. Hij wil vooral meer te weten komen over de mule jenny of de spinning mule, een snelle machine die zowel sterkere als fijnere draden kan spinnen. De nieuwe technologie wordt angstvallig beschermd, zo willen de Engelsen hun voorsprong behouden op de rest van Europa. Maar Bauwens is een sluwe vos die van aanpakken weet. Samen met zijn broer begint hij een handeltje in koloniale producten; in werkelijkheid is het bedrijfje een dekmantel om aan industriële spionage te doen. Hij gebruikt zijn Engelse zakenrelaties om in het geheim onderdelen van een spinmachine te kopen. Weggestopt in kisten suiker of balen koffie worden die naar het vasteland gesmokkeld. Bauwens slaagt er zelfs in enkele tientallen ervaren Engelse spinners en technici over te halen - met mooie beloftes van geld en rijkdom - hun land te verlaten en voor hem te komen werken. Maar dat blijft niet onopgemerkt. In november 1798 verklikt de vrouw van een arbeider Bauwens’ plannen aan de politie. De Gentenaar moet Engeland halsoverkop verlaten. Op het Kanaal wordt de achtervolging ingezet. Bauwens weet slechts op het nippertje te ontsnappen. Engelse rechters veroordelen hem bij verstek tot de doodstraf. Al zijn bezittingen in Engeland worden verbeurdverklaard. Uiteindelijk lukt het Bauwens toch de gesmokkelde mule jenny weer aan de praat te krijgen. De industriële katoenproductie op het vasteland kan nu beginnen. Rond 1800 richt hij drie mechanische katoenspinnerijen op, de eerste vlakbij Parijs, de tweede in Gent, gevolgd door een spinnerij in Drongen. Er staat geen maat op Bauwens’ succes. In 1810 komt keizer Napoleon in hoogsteigen persoon zijn Gentse fabriek bezoeken. Maar na de val van Napoleon in 1815 loopt het toch nog slecht af: Bauwens gaat failliet en moet het zakenleven vaarwel zeggen. In 1822 sterft hij eenzaam en berooid in Parijs. Toch leeft hij voort als pionier van de mechanische katoennijverheid.

Het is en blijft een controversiële figuur. De ene benoemt hem als held die de industriële revolutie binnen Gent een enorme schwung heeft gegeven. Anderen benoemen hem als de antiheld die alleen uit was op uitbreiding van zijn rijkdom en daar alle ( ook niet geoorloofde) trucs uit de kas haalde.

Hij misbruikte gevengenen in het Rasphuis om goedkoopp arbeidskrachren te ronselen, hij beulde met de Franse overheersers om bvb kloosters te gebruiken als textielfabriek en zo verder.

Deze interessante discussie wordt prachtig neergezet  bij “LIEVEN BAUWENS - MYTHE EN WERKELIJKHEID” door Anna Magdalena SUETENS

 

Het Rasphuis aan de Coupure

Het Rasphuis  was een correctiehuis voor bedelaars, werklozen en landlopers langs de Coupure.

Eind 18e eeuw werden onze Vlaamse gewesten overspoeld door een golf landlopers en bedelaars. 
De Staten van Vlaanderen gaven hun voorzitter Vilain XIIII (voorschepen en hoogbaljuw van Gent) opdracht om hier paal en perk aan te stellen.

Met de zegen van Maria Theresia zon hij op een manier om des duivels oorkussen weg te werken. Uit zijn studie ‘Mémoire sur les moyens de corriger les malfaiteurs et les fainéants à leur propre avantage et de les rendre utiles à l’Etat’ ontsprong in 1773  het Rasphuis volgens plannen van de Gentse bouwmeester Ignace Malfeson.

Het was een instituut dat vernieuwend voor zijn tijd was. Men stelde dat men gevangenen beter een stiel kon aanleren, zodat ze na hun straf in hun eigen onderhoud konden voorzien. Werklozen konden zich vrijwillig voor arbeid aanmelden en hadden dan tenminste een dak boven het hoofd.

Het Rasphuis had de vorm van een achthoek en kon circa 1500 gevangenen herbergen. Eerst werden er slechts vijf zijden afgewerkt. Willem I voltooide het gebouw. Vanuit de centrale achthoek is het volledig complex te overzien en de opdeling in vleugels bood de mogelijkheid om de gevangenen per type afzonderlijk op te sluiten.

Gedetineerden konden er weven, spinnen, netten knopen, manden vlechten en kleren maken. Minder zachtaardige inwoners brachten hun dagen door met het moeizaam raspen van Braziliaans hardhout (de Spaanse benaming ‘quebracho’ betekent  letterlijk bijlbreker, de Portugese term ‘brasa’ of vuurrood zou geleid hebben tot de naam van het land). Na oxidatie leverde het geraspte hout een rode verfstof op, die dan werd gebruikt voor het verven van textiel.
In 1800 installeerde Lieven Bauwens een aantal spintoestellen in het Rasphuis om te kunnen profiteren van de goedkope arbeidskrachten. Lieven Bauwens liet de tot dwangarbeid veroordeelde gevangenen voor hem werken. Ze moesten garens weven die afkomstig waren uit zijn fabrieken in Chartreuse. In ruil zorgde hij voor hun onderhoud en salaris. Omdat Bauwens enkel maximale winst zocht en handelde volgens het principe geen werk, geen voedsel kreeg hij moeilijkheden na het vertrek van zijn beschermheer, prefect Faipoult.  Bauwens kreeg te horen dat hij zijn rekeningen in orde moest brengen en hij mocht opkrassen.

In 1935 werd de gevangenis gesloten. In 1937 werd het gebouw afgebroken om plaats te maken voor landbouwhogeschool (de latere faculteit van de bio-ingenieurs).  De naam leeft verder in de Rasphuisstraat (die evenwel aan de andere kant van de Coupure ligt).

 

Felix de Hemptinne 

Het bedrijf werd opgericht op 6 juli 1838 door Félix-Joseph de Hemptinne, De Gandt-Vanderschueren, Pierre Rosseel en Jacob van Caeneghem en begon met het vervaardigen van mechanisch gesponnen vlasdraad en hennepdraad. Ze betrokken de oude gebouwen van de textieldrukkerij Durot-Clemmen. Al gauw werd het volledige eiland tussen de Leie armen aan de Nieuwe wandeling ingenomen.

Deze werd uitgebreid met een katoenfabriek. Na enkele jaren werkten hier 3000 arbeiders. De fabriek was gevestigd in een zeer groot gebouw dat zes verdiepingen telde.

In 1892 was het de eerste Gentse fabriek die volledig elektrisch werkte. Rond het begin van de 20ste eeuw waren er 63500 spillen voor de vlasspinnerij die werden bediend door bijna 3000 werklieden, waarvan 2000 vrouwelijk.

In 1864 werd wegens plaatsgebrek aan de overkant van de Leie-arm (huidige appartementen aan de Leiekaai - Vlashaardstraat) een nieuwe uitbreiding gebouwd. Deze kreeg de naam "De Kleine Lys" waardoor het reeds bestaande gebouw al snel "De grote Lys" werd genoemd.

 

Ferdinand Lousbergs

 

Ferdinand Lousbergs woonde in de Keizer Karelstraat, zowel zijn voormalig stadspaleis als de toegangspoort tot de fabriek (nu de ingang van de basisschool van het Sint-Lievenscollege) zijn nu nog zichtbaar

Ferdinand Lousbergs (1799-1859) richtte in 1823 een katoenspinnerij op in het voormalige klooster van de Kapucinessen aan de Reep. Kort daarop kon hij die uitbreiden met het aanpalende tabaksfabriek. Hij stierf in 1859, 60 jaar oud. Het bedrijf stelde toen 1.500 man tewerk. Hij was naar verluidt een typisch voorbeeld van de welmenende paternalistische patron. Omdat de industrieel geen kinderen had, ging zijn fabriek naar de aangetrouwde familie de Hemptinne. In zijn testament schonk Lousbergs aan de Commissie der Burgerlijke Godshuizen (een voorloper van het OCMW) een terrein van 1,3 ha langs de Visserij plus de som van 400.000 frank om er een tehuis voor gebrekkige en bejaarde katoenarbeiders opterichten, de grootste gift die Gent ooit kreeg.

Het was gelegen op de plaats waar de Kapucinessen of Grijze Zusters zich in 1699 kwamen vestigen. In 1796 werden ze gedwongen te verhuizen door deFranse bezetters die de gebouwen vernielden. Op de site is nu de Sint-Bavohumaniora gevestigd.

Het vervolg  rond het openen van de ruimte rond de drie centrale torens als sluitstuk van het Zollikofer-De Vigneplan volgt binnenkort.