Standbeeld Lieven Bauwens

door Pieter De Vigne opgericht in 1885.
Hij was de grondlegger van de mechanische textielnijverheid in Gent. Rond 1798 liet hij onderdelen van een mechanische spinmolen, de Mull Jenny, vanuit Engeland naar Parijs smokkelen, alwaar hij zijn eerste katoenspinnerij oprichtte.

Lieven Bauwens is geboren in de Waaistraat (nabij de Vrijdagmarkt). Een gedenkplaat naast het socialistisch huis geeft de plaats aan waar het geboortehuis van Lieven Bauwens heeft. Reeds in 1849 dacht men er aan hem een standbeeld te geven. In 1866 plaatste men een ontwerp in plaaster op de
Hij was een gewiekst zakenman die met veel geld, veel gedaan heeft om zijn eigen te verrijken, maar ondertussen had de bevolking ook werk.
Lieven was de oudste van 12 kinderen. Zijn vader was een rijke handelaar (wijnkoopman en vrije huidenvetter). Op vraag van zijn vader moest de 13-jarige Lieven de school verlaten om te werken als leerlooier in het bedrijf. Op zijn 17de ging hij voor 3 jaar naar Engeland om er de nieuwste technieken van het leerlooien te leren.
Na zijn terugkeer richtte hij in het Nieuwland in een oud klooster van de predikheressen een modelbedrijf op met 550 looikuipen en 200 werklieden. De werktijd om tot mooi leder te komen, werd nu gedaan in 6 weken in plaats van 6 maanden. Hij kon zelfs concurreren met Engeland en maakte daarom vele reizen naar Engeland (als industrieel spion). Tijdens zijn verblijf merkte hij het grote belang van de katoenspinnerij in de Engelse industrie op. Toen hoorde hij spreken over de Mull-Jenny, een spinmachine. Deze machine verzekerde Engeland van het monopolie van de katoennijverheid.
Het ging de familie Bauwens voor de wind en het geheimhouden van de nieuwe leerlooitechnieken leverde hen rijkdom op. Toen vader stierf, namen Lieven en zijn broer François de zaken over. Ze richtten nieuwe bedrijven op, o.a. een handel in Engeland in koloniale waren (Indisch katoen, koffie, suiker), die als dekmantel diende om stukken van de Mull-Jenny te smokkelen van Engeland naar het vasteland. Deze stukken had hij via een stroman gekocht bij de Constructeur Adam Parkinson in Manchester, onder het voorwendsel dat hij elders in Engeland een bedrijf ging oprichten. Dit was een riskante onderneming, omdat de Engelsen met de doodstraf dreigden voor iedereen die het geheim van deze mechaniek zou verklappen.
In 1794 viel het Franse leger voor de tweede keer Gent binnen. De haat tegen de bezetters was groot. Maar de gebroeders Bauwens waren gewiekste zakenmensen en sloten met het Franse leger zeer gunstige contracten af. Zo mochten ze schoenen en laarzen leveren. De Gentenaars beschouwden hen dan ook als collaborateurs van het zuiverste gehalte. Met de grove winsten kochten ze in 1796 het klooster van de Minderbroeders in Passy en het Hôtel Richelieu in Parijs. In 1798 kochten ze het Kartuizerklooster in Gent en het Norbertijnenklooster in Drongen.
Toen het in Gent te warm werd voor beide broers, en ze vreesden voor represailles, vertrokken ze naar Parijs.
Maar in die tijd was het ook oorlog tussen de Fransen en de Engelsen. Van de Fransen had hij portvrijstelling bekomen voor al zijn goederen. Met veel listen en met veel goud, kocht hij brokken en stukken van de Mull-Jenny, die hij dan in kisten suiker of in balen koffie naar het vasteland zond. Het ging hem niet enkel om machines. Hij moest ook mensen vinden met de nodige kennis en de ervaring om ze te monteren en om ermee te werken. Het werven van deze mensen kostte Lieven Bauwens heel wat moeite. Vooreerst moesten zijn vertegenwoordigers in Londen al hun overtuigingskracht aanwenden om de Engelse arbeiders met mooie beloftes naar Hamburg of Schotland te lokken. Hij beloofde hen dat wanneer ze op zijn voorstellen ingingen, ze financieel een paar jaar op rozen zouden zitten. Velen hebben zo hun familie in Engeland achtergelaten zonder te beseffen dat ze zich met industriële spionage bezighielden en er voor hen geen terugkeer mogelijk was. Daarbij komt nog dat hij hen op tijd en stond aan de kant zette, nadat ze goedkopere autochtonen hadden opgeleid. Maar op 12 nov 1798 liep het grondig fout. De laatste stukken waren ingeladen en hij had een 40-tal Engelse spinners, meestergasten en mekaniekmakers aangeworven, met de idee om met hen in Gent een nieuw spinnersbedrijf op te richten. Maar de echtgenote van een werkmeester verklikte de zaak aan de politie. Lieven had nauwelijks de tijd om in te schepen naar Hamburg. Zijn schip werd gevolgd door verschillende Engelse schepen. Zelfs in Hamburg lieten de Engelsen niet los. Ze eisten zijn uitlevering en alleen door omkoop met veel goud kon hij opnieuw vluchten. In Engeland werd zijn huis doorzocht, er werd een prijs op zijn hoofd gezet en zijn koopwaren verbeurd verklaard. De medeplichtigen werden veroordeeld tot gevangenis en boetes.
Toch kreeg hij door eigen vinding en kennis de Mull-Jenny aan het draaien. De productie kon beginnen. Ondertussen produceerde zijn broers fabriek in Parijs méér dan 2.000 Mull Jenny's.
Ondertussen hadden de zussen van Lieven ook niet stilgezeten. Ze trouwden met andere industriëlen en het is alzo dat Lieven terug naar Gent kwam. Kort na 1800 opende hij in Gent een mechanische katoenspinnerij in het Kartuizerklooster (heden instituut Sint Jan de Deo aan het Fratersplein). Al gauw vervaardigden 3.000 werklieden bij hem katoen, bazijn, percale, piqué en batiste. Lieven verkocht zijn machines aan de industriëlen die met een zus van hem getrouwd waren : Heyndrickx, Guinard, Heyman, de katoendrukker De Vos die in het Victorinenklooster aan de Groene Briel een fabriek opstartte. Maar ook aan anderen, zoals aan Rosseel en Lousbergs verkocht hij zijn machines . Deze laatste gebruikte het Capucinessenklooster aan de Reep (de huidige Sint Bavoschool). Zo werd Gent in korte tijd het Belgisch Manchester. De sinds 2 eeuwen ingedommelde stad herleefde en haar bevolking groeide zeer spoedig...
De Franse regering wilde zulke verdienstelijke man aan zich hechten. Consul Bonaparte benoemde Bauwens op 15.06.1800 tot meier (burgemeester) van zijn geboortestad, maar hij legde deze functie al op 28.04.1801 neer. Hij hield zich liever bezig met nijverheidsondernemingen.
Ondertussen (1802) had hij het zelfs gedaan gekregen dat de 7 à 800 gevangenen in het Rasphuis (provinciale gevangenis aan de Coupure) voor hem werkten (tegen water en brood). Hetzelfde gebeurde in Vilvoorde en in Hemiksem bij Antwerpen.. In 1805 richtte hij in de oude abdij van de Norbertijnen te Drongen een 3de katoenspinnerij in, doch ditmaal met toepassing van de stoommachine. Ook in Dinant had hij een fabriek.
Op 22 mei 1805 kreeg hij een gouden medaille van de stad Gent. Hij werd door Napoleon op 09.05.1810 gedecoreerd met het kruis van het Erelegioen. Hij was lid van de algemene raad van het Schelde-departement en luitenant-kolonel van de erewacht te paard.
Tot 1805 gaat bet Bauwens zeer goed. Hij is overmoedig, maar slaagt in hetgeen hi j onderneemt. Vanaf 1806 zal hij echter onderworpen zij n aan de crisissen die de Gentse katoenindustrie treffen. Bauwens vertoont in normale omstandigheden reeds een gebrek aan inzicht en vooruitziendheid, in crisisomstandigheden gaat hij verward en paniekerig te werk. Zijn bedrijven hebben geen enkele financiële weerstand. Zijn bezittingen zijn vanaf maart 1807 nooit meer zonder hypotheek geweest - maar nooit stelde Bauwens de interne structuur van zijn ondernemingen in vraag. In 1812 kan hij niet meer verder werken en begint zijn fabrieken te verkopen. Op 2 november 1814 heeft de gedwongen onteigening en de openbare verkoop van zij n fabrieken plaats 5. Van 1814 tot 1822 - het jaar van zijn dood - stelt Bauwens vergeefse pogingen in bet werk om zijn katoenrijk terug op te bouwen. Als dat niet lukt, experimenteert hij met zijde- en vlasbewerking. Hij maakt terug grootse plannen waarvan hij er geen enkele kan realiseren. Hij sterft op 17 maart 1822 als een onbekende mislukkeling.