Barakken afrikalaan

Barakken Bloemekeswijk

Ferrerlaan

Dracenastraat

Ottergemsesteenweg

Patijntjesstraat

Barakken   

naar verhaal in Mensen en Dingen

 OORLOGSBARAKKEN AAN DE GENTSE STADSRAND (1923 -1971)
André Verbeke (t), Luc Devriese, Adrien Brysse

Bij het zien van beelden van tenten-en barakkenkampen in oorlogsgebieden realiseren we ons niet dat dergelijke houten barakken, noodwoningen zoals ze officieel heten, tot voor nog geen halve eeuw geleden ook in onze stad te zien waren. Er werden na de eerste wereldoorlog in Gent een duizendtal houten barakken gebouwd. Ze waren bedoeld om gedurende korte tijd de toen erge woningnood te verhelpen. Het draaide anders uit. De laatste verdwenen pas een halve eeuw na de wereldbrand, in 1969 en 1971. Vanaf 1960 waren grote aantallen van die barakken gesloopt, onder meer aan de Gordunakaai - Sportstraat. Daar dichtbij kwamen toen de grootste Gentse sociale wooncomplexen in hoogbouw aan de Watersportbaan tot stand, niet in de laatste plaats om de ex-barakkenbewoners een goed onderkomen te bezorgen.

 

Gent neemt in het barakkenverhaal een heel aparte plaats in. Dit type noodwoningen kwam er uitzonderlijk veel voor en het bleef er heel lang bestaan. Dat is des te merkwaardiger omdat de barakken oorspronkelijk helemaal niet voor deze stad bedoeld waren. Ze waren het product van een oorlogsfonds, het Koning Albertfonds in 1916 door de Belgische regering in ballingschap (Le Havre) opgericht. Het enige doel daarvan was tegemoet te komen aan de woningnood in het totaal verwoeste westelijk frontgebied en in de meer centraal gelegen stedelijke agglomeraties die bij de invasie van 1914 zwaar getroffen waren door het oorlogsgeweld. In West-Vlaanderen alleen al werden ca. 65.000 woningen vernield. Ook in Gent, ver buiten het frontgebied en nooit gebombardeerd, bleven de gevolgen van de oorlogsgruwel nog zeer lang zichtbaar aanwezig in de gedaante van barakken. Dit artikel wil dit schandelijk vergeten verhaal terug onder ogen brengen. Het idee en het meeste beeldmateriaal, de ruggengraat van deze bijdrage, is afkomstig van wijlen André Verbeke. Bij wijze van eerbetoon prijkt zijn naam hier als eerste bovenaan.

Het woord barak heeft geen al te gunstige klank. Het duidde oorspronkelijk de armtierige bouwsels aan waarin soldaten in oorlogstijd konden verblijven tussen de veldtochten in. Ze werden meestal opgetrokken voor bezettingstroepen die niet in de versterkingen konden ondergebracht. Het woord komt uit het Catalaanse 'barraca' waarmee kleine militaire constructies aangeduid werden.

Nadat de troepen vertrokken waren, werden de kleine armoedige aaneen gebouwde kotjes in gebruik genomen als behuizing voor de. armsten. De buurt, het eerste grote Gentse pleinbeluik, werd nog tot ver in de jaren 1800 als de Braecke aangeduid, een typisch Gentse vervorming van 'ba rake'. Ook elders in de stad was er tijdens de jaren 1700 in oorlogstijd sporadisch sprake van militaire barakken

De eerste vermelding van een “suyckerraffinade” op den Bracke vindt men terug in 1777. Deze hoorde toen toe aan Charles Tollens, Pieter Thienpont en Jacques Vander Meeren. Toen begon een nieuw en beslissend hoofdstuk in de geschiedenis van dit gebied.

De herinnering daaraan was al lang verdwenen toen de Gentenaars opnieuw geconfronteerd werden met deze bouwsels. En opnieuw gaf een oorlog daartoe aanleiding. In de aanloop van de eerste wereldoorlog waren alle Europese landen, die zichzelf in die tijd nog beschouwden als grootmachten, begonnen met onder andere de planning en de constructie van dergelijke bouwsels voor soldatenkampementen, lazaretten, vluchtelingenkampen. Ze werden speciaal ontworpen om snel opbouwbaar en na afbraak herbruikbaar te zijn.

Paradoxaal: geen verwoestingen in Gent en toch zoveel noodwoningen

Een blik op het hierbij gereproduceerde kaartje van de verwoestingen leert ons dat het huizenbestand van de regio Gent materieel vrijwel ongehavend uit de eerste wereldoorlog kwam. En toch zoveel barakken. Hoe is dat te verklaren? Meerdere factoren speelden een rol. De vier jaar durende bijna stilstand in de bouw tijdens de oorlogsjaren had het reeds bestaande tekort aanzienlijk doen toenemen. Veel na de oorlog pasgehuwde koppels zochten een woning.

In de naoorlogse jaren werd de huizenbouw ten zeerste bemoeilijkt door de schaarste aan bouwmaterialen en de hoge lonen van de bouwvakkers, die in de verwoeste gebieden zeer gevraagd werden voor de wederopbouw. Bovendien hielden de huishuurwetten de huurprijzen van bescheiden woningen kunstmatig laag en dat betekende een rem op de particuliere bouw van huurwoningen.

De gemeenteraad besliste net als de andere grote steden zich aan te sluiten bij het Nationaal Materialenkantoor dat als doel had het aankopen en produceren van bouwmaterialen in het groot mogeiijk te maken. In 1921 werd een 'Bijzondere Commissie van den Woningennood' opgericht om over voorlopige en definitieve woningen te discussiëren. Men dacht aan opeising, de inkrimping van de stadsdiensten om gebouwen vrij te maken, het goedkoop aanbieden van loten stadsgrond en zelfs aan een belasting op alleen wonende, ongehuwde of gescheiden mannen en weduwnaars, behoeftigen en dienstboden uitgezonderd.

Koning Albertfonds

De oplossing die uiteindelijk te voorschijn getoverd werd, kwam - merkwaardig genoeg - uit de westelijke frontstreek. Men deed beroep op het Koning Albertfonds. Dat fonds, tijdens de oorlog in Parijs gevestigd, ontwierp twee demonteerbare modellen van barakken in hout, een model van 6 op 6 m met drie kamers, en een van 4 op 4 m met twee kamers, beide met een kleine annex.

Bedoeling was om reeds tijdens de oorlog 'barakken' te bouwen in Frankrijk die dan via het spoor zouden vervoerd worden naar de verwoeste gewesten. In de praktijk kwam hier echter weinig van terecht. De heropbouw van de dorpen en stadjes in de frontstreek werd met man en macht en behulp van bouwvakkers uit het hele land aangepakt en ging sneller dan verwacht. Men brak de eventueel nog maar pas gebouwde noodwoningen snel weer af en deze werden ter beschikking gesteld van andere gemeenten, waaronder blijkbaar in de eerste plaats Gent. De stad trok kredieten uit om een aantal barakken van het Koning Albertfonds te huren en er zelf een aantal te bouwen. Motief was vermoedelijk niet enkel de beschikbaarheid, maar ook het feit dat dergelijke barakken vooral geconcipieerd waren om de noden snel te lenigen. Ze konden na twee à drie weken opbouw al bewoond worden.

In 1923 schatte men in Gent het woningentekort op 4.000. Verschillende huisvestingsmaatschappijen werden gesticht naar het voorbeeld van de al bestaande Gentse Maatschappij voor Werkmanswoningen (1904). Het nieuwe college, met als verantwoordelijke voor 'weldadigheid' de socialistische schepen Cnudde, voerde een stevig doorgedreven woningbouwpolitiek. Aankoop en overbrenging van barakken was relatief goedkoop maar de gezamenlijke kost liep op door de grote aantallen. Naast de kostprijs van een barak moest de stad ook de grondprijs mee in rekening brengen.

Het werd echter steeds moeilijker de barakken gebouwd voor de frontstreek aan te kopen. Het ging te traag. In 1927 waren er nog maar 460 barakken gebouwd5• Het stadsbestuur kwam met de rug tegen de muur te staan en moest wel zelf bouwen. Dit kaderde trouwens in wat ook elders aan het gebeuren was. Al in maart 1920 had de regering beslist dat de 'sans-abris' als privé personen van de Dienst der Verwoeste Gewesten een premie konden krijgen voor het zelf bouwen van een semi -definitieve woning. Er waren wel een aantal voorwaarden: het huisje moest buiten het dorp gebouwd worden en mocht niet opgetrokken worden op de grondvesten van een oude woning. Het bouwsel moest 9 bij 6 m meten en de plafonds moesten 2,50 m hoog zijn. Het gebruik van bitumen (asfaltpapier) was niet toegestaan. Vraag is echter of deze regels steeds gecontroleerd en nageleefd werden. De Gentse barakken bevatten drie tot vijf kamers, en konden beschikken over een eigen gemak. Voor iedere vier barakken stond er een pomp. In Gent werden in 1927 en de daaropvolgende jaren ook definitieve goedkope woningen gebouwd.

Op s januari 1925 werd het Koning Albertfonds opgeheven. De barakken werden zoveel mogelijk verkocht en de gemeenten werden aangeraden om de huurprijs te verhogen

Schrijnende toestanden

Door het grote tekort aan woongelegenheden kon het schepencollege de draad niet terug opnemen van de eerder gestarte politiek om de in slechte tot zeer slechte staat verkerende beluiken onbewoonbaar te verklaren en te  laten ontruimen. In 1920 werden er in Gent nog 6.411 beluikhuisjes geteld. Daarin woonden 21.336 mensen. Dat was goed voor 13 % van de bevolking. Verder waren er ook nog enkele tientallen woonschepen en woon wagens. Dat waren beslist geen luxe verblijven.

De barakken waren zeer gewild omwille van de lage huur. De bewoners konden er allerlei hokken en stalletjes aan toevoegen. Rommelig, maar gerieflijk. Meestal was er zelfs een lapje tuin beschikbaar7• De woningen moesten aangevraagd worden. Uit hun woning gedreven Gentenaars en kroostrijke gezinnen kregen voorrang bij de toewijzing. Een bewijs van goed gedrag en zeden was nodig. Sommige situaties waren dramatisch. Lees zelf wat een alleenstaande moeder in 1920 schrijft of laat schrijven aan een verantwoordelijke in het gemeentebestuur8:

Ik neem nogmaals de beleefde vrijheid mij tot U te richten, Mijnheer, daar mijnen nood nu op het hoogst is. Sedert een drie tal weken moet ik met mijne twee dochters den nacht in den open lucht door brengen en het is ons onmogelijk te ververschen van ondergoed, daar ik niet zou weten waar ons vuile linnen te wasschen, en zoo veel te zwaarder is het voor mij daar een van mijne dochters in staat van zwangerschap is en op het punt staat van moeder te worden; Ik vraag mij af, Geachte heer, of ik met mijne twee dochters op de straat moet omkomen.

In dezelfde jaren werden verschillende sociale huisvestingsmaatschappijen opgericht die op een meer duurzame manier probeerden tegemoet te komen aan de woningnood. De eerste tuinwijken met goedkope woningen werden toen gerealiseerd: aan de Sint-Bernadettestraat, aan de Zwijnaardsesteenweg en in de Bloemekenswijk rond de Poperingestraat.

Cijfers

In 1937 beschikte het stadsbestuur over 827 noodwoningen of barakken. Er waren drie grote concentraties, allen aan de stadsrand:

287 in de havenbuurt in het oosten aan weerszijden van de Afrikalaan met het Handels-en Houtdok aan de ene zijde en het Zeevaartrangeerstation aan de andere. Ook in de havenbuurt, maar enigszins apart stonden er nog 36 aan de Motorstraat dicht bij de (latere) Kennedylaan en Oostakker. Een mooie fotoreportage over de beluikhuisjes aan de Afrikalaan verscheen in het boekje Archiefbeelden Gent, deel IV.

In en om de Patijntjesstraat en de Sportstraat in het westen verrezen er 203 barakken.
De Patijntjestraat situeert zich in het verlengde van de Koning Boudewijnstraat, vanaf het kruispunt met de Aaigemstraat via een sterk gebogen tracé tot aan de Gordunakaai. Deze oude buurtweg is gelegen in de Rijsenbergwijk, de vroegere Sint-Pieters-Aaigemwijk, die een sterk ruraal karakter met beperkte bebouwing had binnen een moerassig gebied, begrensd door de spoorlijn naar Oostende, de Leie en de Koning Albertlaan. De straat kreeg haar huidige naam bij een collegebesluit van 1877. Deze verwijst naar herberg 't Patijntje, gelegen aan de oude Leiebocht en er gesloopt bij het rechttrekken van de Leie tijdens de Eerste Wereldoorlog. De aanleg van de wijk werd gestimuleerd door de bouw van het Sint-Pietersstation. De stelselmatige urbanisatie vond plaats tijdens het interbellum.

De aflijning van de Patijntjestraat werd vastgelegd in Koninklijke Besluiten van 9.11.1906, 26.08.1912 en 21.04.1931. In de jaren twintig werden braakliggende gronden langs de Patijntjestraat benut voor de bouw van 203 noodwoningen voor met uitzetting bedreigde arbeidersgezinnen, naar model van barakken van het Koning Albertfonds. Volgens het kadasterarchief, werden op die manier de bouwgronden begrensd door de Patijntjestraat, Gordunakaai en Roeispaanstraat in 1925 verkaveld. Tegenwoordig wordt het einde van de Patijntjestraat overwegend gekenmerkt door recente alleenstaande villa’s. Het huidige straatbeeld van de Patijntjestraat is zo sterk gevarieerd, en omvat daarnaast oudere bebouwing van voor of tijdens de Eerste Wereldoorlog, burgerhuizen uit het interbellum, voornamelijk in rijbebouwing evenals enkele alleenstaande woningen, het schoolgebouw Sint-Paulusinstituut (nummer 35) in Nieuwe Zakelijkheid gelegen tegenover de Handbalstraat, en naoorlogse appartementsgebouwen en burgerhuizen.

 In de Francisco Ferrerlaan en omgeving in het noorden telde men er 159 met daarbij nog 46 aan het uiteinde van de Maïsstraat (Speelplein Jan Yoens, Dracoenastraat en Lisbloemstraat).

De andere kleinere groepen waren eveneens een heel eind buiten het centrum te vinden: 51 in de Nettestraat (Nekkersputstraat),

18 in de Gebroeders De Smetstraat op het terrein van het vroegere kerkhof

en tenslotte nog 6 aan de Terdonk Dries.

In de grote barakkenwijken werden schoolklasjes ingericht in een of meer houten gebouwtjes. Ook particulieren bouwden identieke woninkjes zodat er uiteindelijk in 1930 in Gent (postnummer 9000) een kleine duizend (967) noodwoningen geteld werden. Daarbij moeten er nog 89 in Sint-Amandsberg, een enkele in Ledeberg en drie in Gentbrugge gevoegd worden. Dit aantal vertegenwoordigt ongeveer 2,25 procent van het totaal aantal Gentse woningen in 1930. Enkele sprekende cijfers: 38.483 huizen in 1914, ongeveer hetzelfde aantal in 1920 {38.641) maar tot 43.124 verhoogd in 1930!

De houten noodwoningen worden gesloopt

Door het gebruikte materiaal, donker gecarbolijnd hout en ongekleurde cement, kregen de barakken al snel een armzalig uitzicht. Het afbreken begon in 1932 samen met het economisch herstel na de grote crisis van 1929. Maar W.O. Il die het land materieel weliswaar lang niet zo erg trof als zijn voorganger, bracht opnieuw stilstand. In 1948 werden er 745 noodwoningen geteld. In 1960 waren het er nog altijd 68513• Pas met de economische boom van de jaren zestig werden de bouwseltjes in snel tempo afgebroken. We volgen het einde van het Gentse barakkenverhaal aan de hand van een krantenreportage uit 196414• De tekst resumeert ook nog even wat hierboven beschreven werd. Construction

De slopers houden duchtig huis in de randwijken van Gent. Vooral de oude noodwoningen zijn het, die het hierbij moeten ontgelden en weldra tot het verleden zullen behoren. Op de vrijkomende gronden worden meestal villa's en appartementsgebouwen opgetrokken. Gent is wellicht een der zeldzame steden in ons land, waar zo vele houten huisjes nog herinneren aan de woningnood uit de jaren na de eerste wereldoorlog. Het stadsbestuur kocht toen barakken op, die door toedoen van het Koning Albertfonds waren opgetrokken achter het front, om de inwoners uit de verwoeste gebieden een onderdak te verschaffen.

Men plaatste deze noodwoningen in de randwijken van de stad, langsheen de Leieboorden aan de huidige Gordunakaai (de vroegere Albertkaai), aan de Ferrer/aan. de Mimosastraat, aan de Afrika/aan en ook aan het Kleine Dok in het havengebied. Vele huurders van deze noodwoningen hadden zich trouwens in de loop der jaren ingespannen om hun woonst zo gezellig mogelijk in te richten en waren, toen de tijd gekomen was, moeilijk tot verhuizen te overhalen.

Thans zijn reeds vele van deze noodwoningen verdwenen, vooral in het kwartier begrensd door de Patijntjesstraat, de Sportstraat en de Roeispaanstraat. De urbanisatie van deze wijk werd gedwarsboomd door deze houten huisjes, vooral daar de stad er een van de fraaiste wijken wilde van maken. Deze wijk zal zich, zeker in de toekomst, op indrukwekkende wijze uitbreiden. Zonder iemand tot verhuizen te verplichten besliste het stadsbestuur dat de noodwoningen naarmate zij vrijkwamen zouden worden gesloopt. Dit is nu gebeurd en van de houten huisjes blijft in deze wijk niets meer over. De vrijgekomen gronden werden verkaveld en reeds beginnen er sierlijke villa's en flatgebouwen uit de grond te rijzen ( .. .).

Het verliep niet overal even vlot. Toen in 1967 de omgeving van de Ferrerlaan aan de beurt kwam kon men het volgende lezen in een krantencommentaar15: Geen enkel stadsbestuur dierf de beslissing te nemen aan de bewoners de verplichting op te leggen deze te verlaten. Men beperkte zich er toe de verlaten barakken, bij overlijden of verhuizing van de bewoners, af te breken. Maar dan nog werden de bruikbare stukken aaneengeflanst om opnieuw als woongelegenheid te dienen. Ze werden weer opgetimmerd aan de Afrika/aan, waar de barakkenwijk in plaats van te slinken, nog uitbreiding nam

Het verhaal eindigde pas een kwarteeuw na het begin van de tweede wereldoorlog (of juister omschreven: het tweede bedrijf van de 'Grote oorlog'). In 1969 werd de laatste grote concentratie van barakken, die van de Ferrerlaan, gesloopt. Voor zover we konden nagaan waren de barakken aan de Ruststraat bij het kerkhof aan de Ottergemsesteenweg de laatst overgeblevene. Ze werden in 1971 afgebroken.

Slot: wat herinnert er nog aan?

De meeste vroege sociale woontorens in Gent zijn niet toevallig gesitueerd in of pal naast de drie grote barakkenzones: de hoogbouw aan de Watersportbaan, de Francisco Ferrer- en de Afrikalaan. Hun verband met oude noodwoningen is reëel, maar niet zo evident. Bij het zien van deze imposante gebouwen denkt niemand aan de povere voorlopers ervan. Als we abstractie maken van deze hoogbouw, blijft er enkel aan de Afrikalaan nog een duidelijke herinnering aan de oorlogsbarakken over. Meer bepaald in een zijstraat ervan, de Pretoriastraat, werden in 1959 bij wijze van proef twee aaneen gebouwde bungalowtjes in prefab elementen opgetrokken op de plek waar er voordien houten barakken stonden. Mochten de paviljoentjes, zoals men die bouwseltjes toen noemde, voldoen, dan zou men er meer bouwen16• Wat inderdaad een paar jaar later gebeurde. Samen met een hoogbouw (de Vikingtoren) zorgen ze er nu nog altijd voor goedkope behuizing. De enkele tientallen huisjes worden goed verzorgd en zien er fleurig uit.