Hollainkazerne alias Pesthuis

De voormalige kazerne aan de Brusselsestraat te Gent werd vroegr het “Pesthuis” genoemd, omdat hier in 1582 een hospitaal werd in gebruik genomen om de lijders aan pest op te vangen. Het hospitaal bood plaats aan 200 zieken en in epidemievrije periodes werden er ook soldaten verpleegd. De doden werden ter plaatse begraven.
Begin 1670 bevond het “Pesthuis” zich in een zodanige slechte staat dat er geen herstellen meer mogelijk was. De bouwkundige A. Van der Linden kreeg de opdracht om een nieuw hospitaal te plannen en in 1672 kon de aannemer Frans De Smedt beginnen met de bouw van een volledig nieuw gasthuis.
In 1678, na de inname van de stad Gent door de Franse Generaal d’Humière, werden er voor de eerste keer niet gewonde militairen ingekwartierd. Tijdens de Spaanse Successieoorlog (1701-1714) werden de hospitalen alweer overspoeld door gewonde soldaten. Franse, Britse, Pruisische, Zweedse, Duitse, Spaanse soldaten volgden elkaar op voor verzorging. Na de Vrede van Rastadt (6 maart 1714) en Baden (7 september 1714) werden de Zuidelijke Nederlanden onder Oostenrijks bewind geplaatst en braken er voor onze gewesten rustigere tijden aan.
Het “Huis van St-Macharius” bleef zijn verplegende functie behouden maar regelmatig werden de leegstaande gebouwen door militairen in gebruik genomen. Vanaf 1734 worden er veranderingen gedaan met het doel er krijgslieden in onder te brengen, in 1735 wordt er een militair wachtlokaal ingericht en in 1745 worden er 34 “hovens” (schoorstenen) gebouwd. Vanaf  het laatstgenoemde jaar verhuurd de stad Gent de gebouwen aan de Staat en hiermee is de hospitaalfunctie van het “Pesthuis” voorbij. Het eerste volledige regiment dat de gebouwen komt bezetten zijn de Dragonders van St-Ignace.
Tussen 1749 en 1754 worden leegstaande gebouwen als magazijn ingericht, worden er op de binnenplaats houten barakken geplaatst en worden restauratie werken uitgevoerd.
Aan de relatief rustige periode onder de Oostenrijkers komt een einde met de Brabantse Omwenteling (oktober 1789 - december 1790). Gedurende de korte periode van het bestaan van de Verenigde Belgische Staten nemen de patriotten van het Regiment van Gent hun intrek in het “Pesthuis”. Na de Slag bij Fleurus (26 juni 1794) worden op 1 oktober 1795 de Oostenrijkse Nederlanden officieel een deel van Frankrijk. Een Frans decreet van 27 juni 1810 droeg alle militaire gebouwen over aan de stad, hierdoor werden deze verplicht de kazernes te onderhouden en te bemeubelen. Toen in 1814 de Franse bezetters verdreven waren was de kazerne reeds in een zodanige staat van ontbinding dat de Pruisische bevrijders er alleen hun paarden wilden in stallen. De soldaten werden bij burgers ingekwartierd.
Ondertussen waren de Belgen, Nederlanders geworden en onder dit bewind zou de Stad de gebouwen zoveel mogelijk bewoonbaar proberen te maken. Zo werd in 1823 het huis van Jean-Baptiste Maelcamp, dat tegen de kazerne aanleunde, onteigend en na enkele veranderingen werden de soldaten er in ondergebracht.
Krijgslieden werden in vroegere tijden geschuwd als de pest, maar van zodra ze niet meer bij burgers waren gelogeerd werden ze voor de meeste welkome verbruikers. De Stad kreeg per soldaat en per paard een vergoeding om de gebouwen te onderhouden en daar er niet nauw gekeken werd bleef er meestal geld over. De herbergen en winkeltjes in de buurt deden gouden zaken, de leveranciers van etenswaren, hooi, stro en haver hadden niet te klagen en zelfs de meisjes van plezier waren tevreden. De gegoede burgerij deed ook voordeel want ze konden hun huizen verhuren aan de gehuwde officieren en hun jonge dochters koppelen aan de ongehuwde.
Nadat de Belgische onafhankelijkheid een feit was geworden werden heel wat werken uitgevoerd en in 1836 zou de cavaleriekazerne zijn huidige (tot de afbraak en vervanging door Hollainhof) vorm krijgen. Ze bood slaapruimte aan 600 man, twee stallen met smidse gaven plaats aan 350 paarden. In 1845 werd er nog een derde stal bijgebouwd en konden 485 dieren gehuisvest worden.
Voor de militairen was de situatie verbeterd, maar de burgerbevolking kwam in de problemen. Door het verdwijnen van het Waterstraatje, ook Pesthuisstraatje genoemd, was de mogelijkheid om water te halen uit de Nederschelde verdwenen. Een openbare pomp leek de oplossing en het driehoekige pleintje voor de kazerne bleek de ideale plaats om een waterput te boren. Het kruis dat er reeds van voor 1534 stond maakte plaats voor een monumentale waterpomp.
Tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog veranderde er niet meer zo veel aan het uitzicht van de gebouwen, toch is het interessant om volgende zaken te vermelden:
1858, Bouwen van een cachot met 16 cellen langsheen de Scheldekaai.
1863, Op 1 april worden de regimenten Kurassiers afgeschaft in het Belgische leger. Het 2é dat toen in Gent gekazerneerd was wordt vervangen door het 4é Lansiers (1).
1873, Door een wet van 22 juni  wordt het onderhoud van de kazernes overgenomen door de Staat. Het zou tot 22 juli 1876 duren voor alle herstellingen gedaan waren en het proces verbaal van overname kon getekend worden.
1882, In maart verwoest een orkaan het latrinepavilioen. In 1886 worden uiteindelijk 2 nieuwe toiletgebouwen geplaatst.
1887, Een stuk terrein wordt afgeven aan Bruggen en Wegen voor het verbreden van de Schelde. Een jaar later wordt een leuning geplaatst en wordt op de kaai een wachtlokaal ingericht.
1904, De tram komt door de Brusselsestraat.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog neemt de Duitse Cavalerie bezit van het “Pesthuis” en wordt er een militaire telefooncentrale door hen geplaatst. Het Belgische leger neemt deze na de Wapenstilstand graag maar zonder dank over.

1924, De kazerne wordt volledig van elektriciteit voorzien.
Vanaf 6 januari 1933 moesten alle militaire gebouwen de naam dragen van een gesneuvelde uit de Grote Oorlog. Vanaf deze datum staat de cavaleriekazerne bekend als “Kapitein-Commandant de Hollain”. Deze officier was in 1914 bevelhebber van de artillerie van de 2é Brigade Mixte, hij sneuvelde te Sint-Margriete-Houtem op 18 augustus 1914.
Op 2 april 1933 wordt een gedenkteken onthuld ter ere van de gesneuvelde artilleristen van de 1é Legerdivisie. Het Klein Scheldeke dat reeds vele jaren lag te stinken wordt uiteindelijk in 1939 gedempt.
Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog maakten de Duitsers gebruik van “den Hollain” en na de Bevrijding nam de dienst SEDICHAR (Section Distribution  Charbon) er zijn intrek. In 1961 kwam het Hoofdkwartier van de Basis Luchtmacht er zich vestigen.

(1) Tussen 1840 en 1914 zag de bezetting van de cavaleriekazerne er ongeveer als volgt uit:
1840 tot 1863: afwisselend 1é en 2é Kurassiers.
1863 tot 1889: afwisselend 4é Lansiers en 2é Jagers te Paard.
1889 tot 1914: 4é Lansiers en enkele batterijen van het 1é Regiment Artillerie.
Na de bezetting van het Rijnland keerde het 1é Artillerie terug naar Gent waar het zou blijven tot de vooravond van de Tweede Wereldoorlog.

Vlakbij ligt de militaire rijschool waar de soldaten leerden paarden te mennen en te berijden. Het gebouw, naar de plannen van L. Roelant, werd in 1993 beschermd als monument. Evenals de kazerne kreeg de manege de naam van een gesneuvelde uit de Eerste Wereldoorlog, hier werd voor adjudant Van Vletingen (Henri Auguste) gekozen. Deze onderofficier van de artillerie van de 2é Brigade Mixte, geboren te Hasselt, sneuvelde eveneens op 18 augustus 1914 te Sint-Margriete-Houtem.

 

 

 

Hollainhof