De Sint Lievenspoort 

Nadat  de “Heerlijkheid van Raveschoot” (Muinkmeersen) en het “Zand” (“op ‘t Sant” of “up ‘t Sant ter Muden”) aan het grondgebied van Gent was toegevoegd werd van 1378 tot 1384 de verdedigingswal “Keizersvest” gegraven. Deze stadsgracht verbond de Schelde bij het binnenvloeien en uitvloeien van de stad. Nadeel was de onbevaarbaarheid van deze gracht. De schepen die de Schelde opvaarden zagen zich verplicht de ganse stad te doorkruisen.

‘t Zand zelf was een gebied gelegen tussen de Vijfwindgatenpoort, de Brusselsepoort en de St.-Lievenspoort. Eertijds was deze omgeving een zanderige duinrug door water omgeven.

De St Lievenspoort werd gebouwd in het begin van de veertiende eeuw en wel in het verlengde van de Sint-Lievensstraat. De naam staat in verband met de heilige Livinus of Sint-Lieven, patroon van Gent. De heilige Livinus, Iers bisschop, predikte in de zevende eeuw het Evangelie in Vlaanderen. Zijn relikwieën werden naar Gent overgebracht in de elfde eeuw en geplaatst in de Sint-Baafsabdij. Jaarlijks en wel op 27 juni werden de relikwieën van de H. Livinus overgebracht naar Sint-Lievens-Houtem om 's anderendaags naar Gent terug te keren. Deze bedevaart lokte natuurlijk een massa volk.

De Sint-Lievenspoort moest degelijk gebouwd zijn, want de stadsrekeningen vermelden slechts zelden werken aan de poort. In 1572 werden wachthuizen - sterke bouwwerken voorzien van een torentje - in de  nabijijheid van de poort gebouwd.

In 1578 tijdens het verblijf van de prins van Oranje te Gent werden huizen en molens in de omgeving van de Sint-Lievenspoort afgebroken om te voorkomen, dat in geval de Spaanse soldaten de stad zouden aanvallen, ze er een schuilplaats zouden vinden.

De gebouwen van de poort werden verhuurd aan particulieren.

Op 12 januari 1447 had hertog Filips de Goede aan de Collatieraad geëist hem gedurende twaalf jaar een belasting van 18 grooten per zak zout te betalen. Het gevolg was een lange reeks schermutselingen, die eindigden met de slag te· Gavere, die de Gentenaars verloren.

Op 28 juli 1453 werd de vrede van Gavere getekend, waarbij de stad een boete van 350.000 gouden rijders moest betalen en waarbij ook als teken van onderwerping elke donderdag de Petercellepoort en de Heuverpoort moesten gesloten blijven, omdat langs beide poorten de Gentse legers in 1452 de stad verlaten hadden om Oudenaarde te belegeren. Eerst in 1455 stelde men vast, dat het niet langs de Heuverpoort, maar wel langs de Sint-Lievenspoort was, dat de troepen Gent hadden verlaten. Op 23 juli 1456 werd dan het verbod betreffende de Heuverpoort opgeheven en nu toegepast op de Sint-Lievenspoort. Het verbod bleef geldig tot in 1476.

Na de afschaffing van de octrooirechten in 1860 viel de poort in onbruik.

Toen de stadsgracht verbreed werd tot een bevaarbare rivier werden in 1882 de grondvesten weggebroken.

Aan de Sint Lievenspoort zijn twee vaarten : de westelijke arm en de oostelijke arm, beide verbredingen van de oude stadsgrachten; de oostelijke arm is niet bevaarbaar door de sluis aan

de brug begin Brusselsesteenweg. Rechts tussen de twee bruggen bevond zich vroeger de grote katoenfabriek van de N.M.D. Vanderhaeghen, die afbrandde in 1926. De fabriek werd niet herbouwd. Na het sluiten van het Zuidstation in 1928 en de aanleg van de autoweg naast de Frère Orbanlaan, thans Zuidstationlaan genaamd, werd de eerste Sint-Lievensbrug afgebroken en herbouwd in de verlenging vande nieuwe weg. De tweede brug op het grondgebied Ledeberg ligt er nog en geeft toegang tot de Pynaertkaai.

De nieuwe brug werd opgeblazen door de Duitsers in september 1944 bij de bevrijding van Gent. De brug werd herbouwd, maar de aanleg van de afrit van de E3 betekende opnieuw een grondige wijziging

aan de Sint-Lievenspoort. Ook de wijk van de Hundelgemse steenweg kreeg een gans ander beeld door de afbraak langs de rechter zijde van al de huizen vanaf de Sint-Lievenspoort tot aan de Botermarkt.

 

De groot  was oorspronkelijk een Venetiaanse munt (ca. 1200). Door de transcontinentale handel raakte de groot ook in Frankrijk en Vlaanderen in gebruik. De originele Franse groot werd in de 13e eeuw voor het eerst geslagen en had een waarde van 12 zwarte Tournooisen, ook wel Tournooise livre genoemd. Oorspronkelijk grote Tournooise genoemd, kregen deze munten al snel de naam groot. In Duitstalig gebieden werden ze Groschen genoemd.

In de 14e eeuw begon men de munt ook in Vlaanderen te slaan. De munt verspreidde zich snel en werd in Noordwest-Europa een van de standaardmunten. Een munt ter waarde van twee groten duikt op, de dubbelgroot. In de 15e eeuw wordt in de Nederlanden een munthervorming doorgevoerd. De waarde van de dubbelgroot wordt vastgesteld op een twintigste deel van een Rijnlandgulden. In 1496wordt de laatste enkelgroot geslagen. Rond deze periode komt ook een nieuwe benaming in omloop voor de dubbelgroot, de (Brabantse) stuiver.