Rabot
Tekst uit Gentblogt van Arthur De Decker

Veel Gentenaars denken dat Rabot een plaatsnaam of toponiem is. Het woord Rabot komt echter van rabat en betekent sluis, naar de franse uitdrukking “rabattre les planches ou les vannes de l’écluse”. Dus het neerslaan of neerlaten van de balken in het water. De naam van het gebouw werd later wel gebruikt om de achterliggende wijk aan te duiden.  In Damme en Brugge had men het over een “rabatte”. Het is een (primitieve) sluis met een enkelvoudige sluisdeur of op elkaar gestapelde balken om een hoog en lager waterpeil van elkaar te scheiden. De deur werd door middel van een rad  omhoog gehaald door de “rabothaudere”. Pas later werden sluizen gebouwd met dubbele deuren. Buiten Gent waren er op de in de 13de eeuw gegraven Lieve nog diverse dergelijke rabottten ( in Evergem, Vinderhoute, Eeklo, Adegem, Sint-Laureins en Damme) doch deze waren minder indrukwekkend als het exemplaar uit de serie 1 van Albert Sugg. Dit is het enige bewaard gebleven Rabot op de Lieve.
Het Rabot is opgetrokken op de plaats waar de Lieve de stadsgracht kruiste. De omgeving was een zwakke plek in de stadsverdediging. In 1488 wilde Maximiliaan Van Oostenrijk en zijn vader hiervan gebruik maken om Gent in te nemen. In 1482 stierf namelijk Maria van Bourgondië. Haar man, aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk, wilde het regentschap over het land waarnemen gedurende de minderjarigheid van hun zoon Filips. Dit was zeer tegen de zin van de Vlaamse steden omdat Maximiliaan hun eeuwenoude privilegiën niet wou eerbiedigen. Jarenlang duurde de opstand, culminerend in de opsluiting van Maximiliaan door de Bruggelingen in 1488. Zodra hij was vrijgelaten, riep de aartshertog zijn vader, keizer Frederik III van het Heilig Roomse Rijk, te hulp. Deze laatste kwam met een  leger van 40.000 man de stad Gent belegeren. Zijn hoofdkwartier lag in het kasteel van Evergem, zodat de zwaarste druk op de vesten ten noordwesten van de stad lag, tussen de Muide en de Brugse poort. Na een beleg van twee maanden en vier vruchteloze aanvallen, dienden Frederik en Maximiliaan hun troepen op 5 juni 1488 terug te trekken. Op de plaats waar de aanvallen waren afgeslagen en waar men in allerijl noodversterkingen in aarde had moeten opwerpen, besloten de schepenen, ter nagedachtenis van de overwinning en teneinde deze plek beter te beveiligen, een duurzaam verdedigingswerk op te richten. Er kwam een stevige wal tot stand, “’s Keysersdijk” genaamd, tussen de Brugse poort en de Lieve, en boven het “Rabot bachten walle” bouwde men een stenen waterpoort, door twee torens geflankeerd.

De eerste steen werd gelegd op 13 juni 1489, jaartal te lezen op de opschriften die in de muur ter veldzijde zijn ingemetseld en die in fraaie gotische letters het wapenfeit memoreren. De plannen van het bolwerk (sluis en torens) waren ontworpen door de landmeter Frans Morael. Het wapenschild met de Gentse leeuw,  in witsteen, geplaatst tussen beide voornoemde opschriften, werd gekleurd en verguld door Jooris “de schildere”.  De windvaantjes op de torenspitsen werden gesmeed door Gillis De Bellemakere en door de schilder Lieven De Scoonere versierd met de wapenschilden van Vlaanderen en van Gent.

In de middeleeuwen moest elk schip door het Rabot varen en kon dus worden gecontroleerd. De twee torens  flankeren een middengebouw dat over het water is opgericht en dienst deed als keersluis op de Lieve. Door middel van een valhekken kon het varen op de Lieve worden belemmerd. Het Rabot, ook wel de Drie Toorekens genoemd, is bijna het enige bouwwerk dat overgebleven is van de 14 kilometer lange stadsomwalling. Het is een keersluis waardoor een gebied van 15 km² onder water kan worden gezet om zo vijanden op afstand te houden. Niettegenstaande haar defensieve en militaire rol wordt het rabot van bij haar ontstaan verhuurd aan burgers (Rabothouders), die het voorrecht genieten om op deze plaats te mogen vissen en tolrecht te innen van de schepen die de stad binnenvaren.

Als stadsversterking verloor het Rabot stilaan zijn betekenis. In de praktijk is deze poort nooit aangevallen. Het werd achtereenvolgens gedeeltelijk gebruikt als kruitmagazijn (1820-1825), ijskelder (1830), bewaarplaats voor vis  en bureel  voor het innen van stedelijke octrooirechten. Ten tijde van het buskruitdepot hield een zekere Cordonnier  in het Rabot herberg. Hij mocht geen vuur of licht maken in zijn verbruikszaal omwille van het ontploffingsgevaar.

Bij de afschaffing van de octrooirechten in 1860 werden alle stadspoorten gesloopt. Het rabot bleef gespaard (alsook  de “Peperbus”) en werd zelfs “gerestaureerd”. Daar men meende dat de brug door het toenemend verkeer te nauw was geworden besloot men dit gedeelte van het hoofdgebouw dat naar de stad gericht is te slopen en door een historiserende nieuwbouw enkele meters achteruit te vervangen met dezelfde afwerking als aan de veldzijde, met schietgaten, hetgeen natuurlijk absurd is. In 1872 werd de Lieve achter het rabot gedempt bij het aanleggen van een nieuwe lijn van de spoorweg. Tevens werd het straatniveau opgehoogd. Hierdoor verdween het verdedigingskarakter van de versterkte sluis die tot dan haar oorspronkelijk karakter  had behouden.

Tijdens het interbellum werd het rabot als electriciteitskabine gebruikt (tot 1960). Het Rabot werd in 1936 beschermd als monument. In 1979-1980 werd in het sluisbed een grote collector voor afvalwaters gebouwd met een betonnen controlekamer.

Het Gentse Rabot vertoont  gelijkenis met andere  waterpoorten als de oudere Pont des Trous in Doornik en de Broeltorens in Kortrijk. Ook met de  Holstentor landpoort in Lübeck is er een treffende gelijkenis.

Het huidige Rabot ligt nu op een druk knooppunt van o.a. het tramverkeer. Tussen 1985 en 2001 werd de binnenkant van het Rabot  in samenwerking met de Stad Gent gerestaureerd door de serviceclub “Ronde Tafel Gent 68” die er ook zijn 2-wekelijkse vergadering heeft.

In een brief van de stad Gent aan de  serviceclub lezen we: “We hebben de eer u te bevestigen dat het college van Burgemeester en Schepenen, in zitting van 20 juni 1985, beslist heeft zijn principiële goedkeuring te hechten  aan een samenwerkingsovereenkomst, af te sluiten tussen ons Bestuur en uw vereniging “Rabot 68” in verband met het geven van een culturele bestemming aan het beschermd stadseigendom “Het Rabot”.
Deze overeenkomst zal voorzien dat het Stadsbestuur mits subsidiëring, de buitenrestauratie van dit monument te zijne laste zal nemen, terwijl uw vereniging werk kan maken van reinigings- en beveiligingswerken om het interieur ervan tegen einde 1986 open te stellen voor het publiek, en tevens een dossier te realiseren met betrekking tot de uwen laste zijnde binnenrestauratie en accommodatie van het gebouw. In ruil kreeg de serviceclub het gebouw voor 30 jaar in erfpacht. Daarvoor betaalden ze 15 jaar lang symbolisch één frank. Vanaf 2001 moet huur worden betaald. In 2001 blokletterde een krant “Rabot schittert weer in volle glorie. Mannen onder de veertig hielden zich 15 jaar bezig met renovatie”. Uit het artikel blijkt dat bij de ingebruikname in 1985 de torens een echte duiventil waren geworden  en dat het eerste werk bestond uit het verwijderen van een 20 cm dikke laag duivenstront. Ondertussen werd het gebouw van binnen en van buiten opgeknapt  en o.a. voorzien van glas-in-loodramen, trappen, het blootleggen van de schietkamer naar veldzijde palend aan de zuidertoren, enz. zodat het gebouw nu voor allerlei activiteiten kan worden gebruikt. Dit alles gebeurde naar verluidt met private sponsoring.
Ook de bouwfysische toestand van de buitenkant werd in 1994 door Jan De Bock voor de stad Gent grondig aangepakt.

 

Op 27.5.1488 had de keizer te Evergem een leger samengebracht van twintigduizend Duitsers, anderen zeggen veertigduizend, om ermede naar Gent op te rukken en de stad binnen te vallen langs het noorden. Duizenden inwoners van Gent, al diegenen tussen de zeventien en zeventig jaar, zelfs vrouwen, die in staat waren tot werken, werden te vier- . klauwe opgeroepen om een hogen, aarden dam op te werpen, wat in drie dagen gebeurde. Juist aan die kant was de stad het slechtst te verdedigen. Het Duitse leger kwam dan af om Gent te belegeren en in te nemen, maar na een beleg van veertig dagen, moesten ze op 8.7 .1488, zonder resultaat en met bebloede koppen afdruipen ! Ook op andere plaatsen gelukte het hun niet de stad binnen te dringen. Dit gebeurde dank zij de weerstand en moed van de Gentse gilden en ambachten, zonder de vrouwen te vergeten, overal om hun taaie krijgslust zeer bekend en gevreesd. De kanonniers hadden zich zó duchtig geweerd en er maar op los geschoten, dat ze na de gevechten de toelating kregen zich te verenigen in een wapengilde : de "Sint-Antoniusgilde", die dan in de zeventiende eeuw en later haar lokaal had in het nog bestaande, prachtig en groot gebouw aan de Sint-Antoniuskaai, tot voor kort een tehuis voor oudere vrouwen.

Kregen de Gentenaars om hun taaiheid en koppigheid na de opstand tegen Keizer Karel in 1539, de bijnaam van Stroppendragers, minder is bekend dat ze in de zestiende eeuw nog een andere hadden: Crabbenisten, wat in het Middennederlands: ruziemakers, vechters betekent.

Op de plaats wáár de Drie Torekens werden gebouwd, was er op de Lieve reeds een sluis : het Rabat te Sersanderswalle, dit was de vroegere naam van Hof ten Walle en later Prinsenhof dicht ertegen. De versterkte sluis werd opgetrokken naar de plannen van een "erfscheedere" der stad, wat landmeter betekent. Terzelfder tijd werden de Drie Torekens verbonden met de Brugsepoort en de Muidepaart door nieuwe wallen en grachten, die breed en diep waren. Het monument werd door de Franse republikeinen verbeurdverklaard en met vernieling bedreigd. Gelukkig werden de Drie Torekens door de stad in 1807 teruggekocht om als ornament te dienen voor de huidige laan.