Inleiding. 

In Ghendtsche Tydinghen van 1978 nr 2 stond een prachtige getuigenis van M. Van Wesemael over zijn ervaringen als kind met de Wereldtentoonstelling te  Gent in 1913. Het werd geschreven naar aanleiding van de 65e verjaardag van de start van deze expo.
Ik heb een verwerking gemaakt van deze tekst en gedocumenteerd met een aantal mooie foto’s van de door hem beschreven onderwerpen.
Veel plezier met deze tocht doorheen de expo 1913.

 

Het verhaal

In 1911 begon men serieus met de werken aan de Wereldtentoonstelling die zou openen op 26 april 1913.
Het optrekken van de verschillende gebouwen, vooral van het Feestpaleis, vergde het graven van diepe geulen en kuilen. Daarbij werden vanzelfsprekend massa's (nog maagdelijk) zand op hopen gegooid om vervolgens weggevoerd te worden. Bij dat gedoe  waren grondwerkers erg verwonderd op sommige plaatsen tegelijk met de groenachtig gekleurde aarde, gave en gebroken zeeschelpen op te delven. Daar bleven die eenvoudige mensen niet van wakker te liggen, ook niet toen ze op de koop toe eveneens zeer harde, van 5 mm tot 5 cm grote, meestal donkergrijze als het ware gepolijste driehoekige dingetjes met hun schoppen naar de oppervlakte haalden. Verkondigd werd - zelfs door meer geleerde lui - dat dat allemaal  versteende vogeltongen waren. Michel Thiery, die de werken van dichtbij en regelmatig volgde en met eigen ogen die schelpen en zogenaamde vogeltongen zag te voorschijn komen, vertelde aan wie 't horen wilde, dat die schelpen inderdaad echte zeeschelpen waren, die daar niet neergelegd waren maar ter plaatse als diertjes geleefd hadden en dat die vogeltongen niets anders waren dan de versteende tanden van haaien die evenals de schelpdieren in de zee lustig rondzwommen. Een zee die op zijn minst een miljoen jaren geleden heel Vlaanderen overdekte en derhalve de Flandrische Zee genoemd werd. Bokalen vol van die haaientanden kregen jaren nadien een plaatsje in het Schoolmuseum.

 

Publiciteit 

Van meet af aan was het duidelijk dat Frankrijk de voornaamste deelnemer van het Gents Evenement zou zijn. Inderdaad zullen 10562 exposanten uit dat land de weg naar het Belgisch Manchester inslaan, terwijl onze buurstaten, Engeland, Duitsland en Nederland, samen nauwelijks het vijfde van dit aantal  deelnemers zullen bijeen kunnen krijgen. Zowel van Franse als van Belgische zijde had men niets onverlet gelaten om die enge samenwerking tot stand te brengen. Dat Parijs daarbij de dikste duit in het bakje deed wordt o.a. bewezen door de officiële uitnodiging die de Prefect van de Seine en dé Voorzitter van de  Parijse Gemeenteraad naar de 4 Expo-steden stuurden. Dat gebeurde bij missive van 31 maart 1911. De burgemeester van Brussel (Max), van Antwerpen (Devos), van Luik (Kleyer) en van Gent

(Braun) zullen gedurende 3 dagen geflankeerd door hun schepenen en gemeenteraadsleden de gasten zijn van het Parijse Stadsbestuur. De twee glanspunten van dat verblijf (de Seinevaart en het bezoek aan kerken en musea zijn het spreken niet waard) betroffen de galavoorstelling op 4 april in de Opera aangeboden en het galadiner dat twee dagen nadien zou gepresenteerd worden. In de Opera werden

bedrijven uit Samson en Thaïs ten tonele gevoerd. Te welker gelegenheid de grote Belgische zanger Noté aan het woord mocht komen. Wat ons legertje genodigden te eten en te drinken kregen laat ik liever

onvermeld. Wat integendeel wel mag verteld worden is dat het etentje opgeluisterd werd door een concert uitgevoerd door de kapel van de Garde Républicaine, die werken ten gehore bracht van

Saint-Saëns, Aubert, Massenet, Thomas, enz. Als dessert mocht men in de Jardin d'Hiver van een uurtje kamermuziek genieten : Mozart, Bach, enz. Wat ons van dat alles het meest interesseert is het feit dat

aan de gasten twee artistieke programma's aangeboden werd : een van het kunstfeest (met een met de hand bijgekleurde gravure) en een met de afbeelding van het Hotel de Ville in welks eetplaats het diner opgediend werd. De gastheer vergat niet eraan te herinneren dat in dezelfde zaal tsaar Alexander  van Rusland in 1892 de edele voeten onder de tafel stak. Dit succesvol vriendschapsbezoek aan de lichtstad betekende voor de directie van de tentoonstelling de definitieve start voor het aanknopen van de o zo nodige contacten met het binnen- en het buitenland. Met andere woorden gezegd oordeelde men het ogenblik gekomen om met het voeren van een (officiële) propagandacampagne van wal te steken.

 

Massa's drukwerken van diverse pluimage vonden hun weg naar alle plaatsen van het binnenland (gemeentehuizen, spoorwegstations); naar alle grote steden in het buitenland : Dover, München, Lyon, Den Haag. Ook de landen buiten Europa gelegen werden niet over het hoofd gezien. Aanplakbrieven geraakten tot in Amerika, Afrika (Pretoria), Azië, Australië (Melbourne).

Van de nauwelijks een paar cm grote sluitzegel tot het reuzegroot affiche (van Oud-Vlaanderen, 1,6 m x 2,30 m) al over de kleurrijke postkaart. Van het vliegend blaadje tot het geïllustreerd album al over

de handige brochure werden in ontelbare- hoeveelheden verspreid. Van het affiche ( torenrij met bloemenguirlandes) ontworpen door de schilder Lys verschenen 4 uitgaven (Nederl. Franse, Duitse, Engelse).  In het geheel 250.000 exemplaren. Van dat hetwelk J. Cornelis, leraar aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, tekende (de Maagd van Gent met haar wapenschild) werden maar liefst

500.000 exemplaren gedrukt. Van een ontwerp getekend door Henri Thiery (de broer van Michel) werden niet alleen aanplakbrieven maar eveneens postkaarten gedrukt : motief : de Stenen Man die vanaf het Belfort de Expositie in ogenschouw neemt. Uitgave 1.200.000 stuks. Dat al dat propagandamateriaal als onderwerp de stad Gent en haar historische gebouwen had en niet zaken die in direct verband stonden met de tentoonstelling en haar inhoud, zo roerend als onroerend, hoeft waarachtig geen betoog. En dat ook de tentoonstelling begeleidende evenementen zoals de inrichting van de Floraliën, de uitgang van stoeten, de onthulling van gedenktekens, het verfraaien van het stadsbeeld, rijkelijk aan bod verdient al evenmin gecommentarieerd te worden.

 

Infrastructuur 

Wat die verfraaiing betreft was eenieder er zich levendig van bewust dat Gent kost wat kost een verjongingskuur diende te ondergaan. Natuurlijk onder de vorm van nieuwe of gerestaureerde gebouwen.

De Korenmarkt werd begiftigd met een splinternieuw Postgebouw ( 1907-1910); de Kortrijkse Poort met een eveneens nieuw doorlopend station ( 1909-1912) in tegenstelling met Gent-Zuid dat een eindstation was. De Leie kreeg haar vaste monumentale St. Michielsbrug (1908-1912). Het St.-Pieterstation kreeg in zijn schaduw een veel kamers tellend hotel : het Flandria Palace ( 1912). Aan het Belfort gaf de ons allen bekende architect Valentin Vaerwyck een nieuw silhouet. Een groot aantal nieuwe verkeersaders werden geopend : de Zomer-, Winter- en Opvoedingstraten (1908). Zonder overdrijving mocht men getuigen dat Gent en zijn burgers in 1913 gereed waren de duizenden en nog eens duizenden bezoekers met open armen te ontvangen en welkom te heten.

 

De opening

Jaren op voorhand was de openingsdag vastgesteld : zaterdag 26 april.

Waarom die zaterdag ? Natuurlijk om het talrijk publiek in de mogelijkheid te stellen zijn zondag aan de tentoonstelling te besteden. Waarom die 26ste ? De tentoonstelling ging gepaard met het houden van de 17de Floraliën. Omtrent die dag staan de azalea's (Gents voornaamste specialiteit) in volle bloei, een feit dat aan een datum eng verbonden was en nog is.

Zo'n uitbundige feeststemming als die welke op die 26ste april overal kon waargenomen worden had de stad sedert lange tijd niet gekend. Met bloemen opgesmukte en met vanen bevlagde huizen deden flink hun duit in het zakje. Ze wilden blijkbaar niet onderdoen voor de versieringen door de stad allerwegen aangebracht.

In feite ving het feest reeds de vrijdag aan. Overdag hadden beiaardconcert en trompetgeschal, 's avonds een taptoe met muziek en fakkellicht de grote gebeurtenis ingeluid. Tussen concert en fakkellicht heen waren inmiddels honderden nieuwsgierigen -de Gentenaars zijn altijd curieuzeneuzen geweest - naar het St.-Pieterstation getrokken om met eigen ogen de aankomst en lossing van de aangevoerde 8 galakoetsen, die de vorst en zijn gevolg 's anderendaags naar de tentoonstelling zouden rijden, te aanschouwen.

De dag zelf, zaterdag 26 april, zal een drukte van belang kennen : een ononderbroken toeloop van sympathisanten (en ook wel van minder enthousiasten van dergelijke plechtigheden die toch maar eens kwamen lonken) die allemaal maar een enkel doel hadden : zien, meemaken, beleven.

Dat was mogelijk aangezien de fabrieken en werkhuizen hun poorten hermetisch gesloten hadden en de Staat, Provincie en Stad aan hun personeel een dag vrijaf ten geschenke gegeven hadden.

Het weer viel mee : geen regen, wel wat wind en een welgekomen zonnetje. De galakoetsen en de ontelbare huurrijtuigen wachtten op het Stationsplein het ogenblik af om op stap te gaan. Klokslag halfdrie stoomde de koninklijke trein met station binnen. Op het perron verwelkomden burgemeester Braun, provinciegouverneur de Kerchove d'Exaerde, de plaatscommandant generaal Guiette en de commissaris van de tentoonstelling Jean de Hemptinne de koning, de koningin en de kroonprins. Daarop verliet een indrukwekkende stoet de Marie-Henrietteplaats (thans Koningin Maria Hendrikaplein) om begroet door een uitgelaten "Vive le Roi ! ", "Vive la Reine ! " roepende menigte via de Elisabethstraat (thans Koningin Elisabethlaan), de Kortrijkse Steenweg en een stukje Citadellelaan (thans Karel de Kerchovelaan) de hoofdingang van het Park te bereiken. Deze hoofdingang was gelegen in de schaduw van de monumentale fontein opgericht ter herinnering van Karel de Kerchove, dus op de hoek van de K. de Kerchovelaan en de Koning Leopoldlaan.

Na het Park doorkuierd te hebben werd de eretrap van het Feestpaleis bestegen, het Congrespaleis doortrokken om in de grote Feestzaal de Floraliën plechtig te openen.

 

De op vrijdag door een jury met goud en zilver beloonde prijswinnaars werden aan de vorstelijke

bezoekers voorgesteld. Nu kon de eigenlijke tentoonstelling aan de beurt komen. Achtereenvolgens werd een bezoek gebracht aan de talrijke paviljoenen en hallen. Natuurlijk niet zonder links en rechts

wel verdiende complimenten ten beste te geven. De openingsplechtigheid eindigde omtrent halfzeven. Het was via de hoofdingang van de tentoonstelling (Kortrijkse Steenweg) dat de stoet de expositie verliet.

Die zaterdag kan ik mij nog levendig herinneren. Mijn vader en ik hadden vruchteloos geprobeerd iets van de aankomst van de koninklijke familie te zien te krijgen. Daarom zijn we naar de Kortrijkse Steenweg gestapt in de hoop meer kans te hebben wanneer de hoge bezoekers de tentoonstelling zouden verlaten. Helaas voor de gedane moeite en ons uren lang wachten werden we slechts luttel beloond. We hadden ons met de rug geplakt tegen de gevel van een der huizen die gelegen waren rechtover de hoofdingang in kwestie. Op het gepaste ogenblik had mijn vader mij een vensterbank helpen bestijgen verwachtend dat ik ten minste voor ons geduld zou beloond worden. Spijtig genoeg heb ik van op mijn uitkijkpost meer dingen gehoord dan gezien. Een steeds maar aanwassend geroep van "Vive Ie Roi ! ", "Vive la Reine ! ", "Vive le Prince ! " Ik kon weliswaar over de opeengepakte muur van mensen heen kijken naar bepluimde steekhoeden, zwarte koolbakken (berenmutsen) en dito buizen (hoge zijden); de koolbakken geplant op de hoofden van stuurs kijkende gendarmes, die na afloop van de plechtigheid de handen vol hadden om de stroom naar de stad afzakkende mannen en vrouwen te kanaliseren.

 

Als mijn verhaal nu en dan eens in de ik-vorm gesteld wordt, dan gebeurt zulks om een getuige van het gebeurde aan het woord te laten komen. Ik hoop dat de lezers mij die vrijheid niet al te kwalijk zullen nemen. Mijn vader had een baan in het magazijn van de lijnwaadfabriek van Félix Beernaerts, dat gelegen was aan het Graaf van Vlaanderenplein schuin tegenover de hoofdingang van het Zuidstation.

De fabriek zelf stond in Wetteren. Die Félix Beernaerts maakte evenals de andere textielfabrikanten

deel uit van het beheer van de tentoonstelling. Hij zorgde er dan ook voor dat zijn bedienden aan abonnementen aan zeer verminderde prijs geholpen werden. In plaats van 20 F diende slechts 5 F neergeteld te worden. Het is wel te verstaan dat ook ik van dat abonnement gebruik mocht maken.

 

Ik herinner mij zeer goed dat we weinig zondagen lieten voorbijgaan zonder enige uurtjes in de tentoonstelling te gaan doorbrengen. Met het eten tussen de tanden trokken we erop uit. Gelukkig moesten we niet ver lopen, want we woonden niet meer dan een boogscheut van het park. De Bloemstraat (thans Jeruzalemstraat), een eindje Nederkouter, de Kortrijkschestraat (thans Kortrijksepoortstraat) en een paar passen de Citadellaan en we waren er. Van de 5 toegangen tot het park was die van de Kortrijkschepoort de voornaamste zoals we reeds vermeld hebben.

 

Ik geloof niet dat we één enkele keer de tentoonstelling bezocht hebben zonder naderhand een uurtje te hebben doorgebracht in het park dat voor de gelegenheid herschapen was in een amusements- of liever een lunapark. Vanzelfsprekend waren het de drank- en eetgelegenheden die goed vertegenwoordigd waren. Aanlokkelijke terrassen nodigden de voorbijgangers tot een rustpoosje uit. Een grote populariteit genoot het Burgerhuis dat helaas na een paar dagen de prooi der vlammen werd. "Normaal" beweerde de man in de straat, "in al de exposities brandt het minstens een keer". Reeds in een minimum van tijd herrees het restaurant uit zijn as.

 

Het Zillerthal dat zijn tenten even buiten het park opgeslagen had, had er het handje van om het publiek aan te trekken. Met zijn Duitse bieren en zijn jodelende voetzolen-, braaien- en billenkletsende echte of nagemaakte Tiroolse meisjes en jonge mannen.

 

In het paviljoen van Delhaize "Le Lion" kon men zich te goed doen aan een glaasje likeur of een ruimer wijn.

 

In dat van Belna werd koffie geschonken gemaakt van oplosbaar materiaal. Voorzeker een nieuwigheid.

 

Ook andere cafés hadden zich in een exotisch kleedje gestoken : café Matadi, het Chalet Suisse. Dit had zich neergezet boven de grote helling en serveerde - dat kunt u denken - echte Alpenmelk. Als mijn geheugen mij niet in de steek laat, stond dat chalet op de plaats waar zich thans de post van de Burgerlijke Bescherming bevindt. Pas veel jaren. Na 1913 heeft men er brandhout van gemaakt.

 

De Belvédère zal wel een belangrijke inrichting geweest zijn want de laan die naar het viaduct leidde had men ernaar genoemd : Belvédèrelaan (thans een deel van de Krijgslaan). Ook deze laan was aan beide zijden met winkeltjes e.d. afgezet. Een Duitse menagerie heeft slechts een kortstondig bestaan gekend : een van de temmers werd namelijk door een beer doodgetrapt.

 

Een op een soek gelijkend straatje, de Rue du Caire, was alweer een aaneenrijging van stalletjes die uitpuilden van zoetigheden (noga ) en metalen en leren gebruiks- en versieringsvoorwerpen (maroquinerie ! ). Verder tapijten en artistiek vlechtwerk. Noordafrikanen van alle slag met de onafscheidelijke fez op het hoofd en gehuld in hun wijde mantels waren niet de enige meubelstukken die aan de omgeving kleur gaven. Een minaret en rondkuierende kamelen en een grote ingangspoort, een tempel voorstellend, deden dat in geen geringere mate.

 

Ook de Sénegalezen en de Filippijnen hadden hun dorpen met tenten en hutten meegebracht. Van die vieze Filippijnse wilden wilde ik niets weten : ik was er bang voor. Ik zag in ze te veel de vuureters en degenen die Magelhaens in 1521 vermoordden en oppeuzelden. In het Senegalees Dorp was niets vergeten. Men zag er een juwelier, een tekenaar en een prauwmaker aan het werk. Vrouwen waren doende in de keuken (! ) of aan de was. Er was ook een school met waarachtige leerlingen. Zangers, dansers, tamtam trommelaars. Veel bekijks hebben de damspelers. En een stamhoofd die zich vergezeld van zijn vrouw voor zijn hut met welgevallen laat fotograferen. De bezoeker aan het Dorp had waarachtig waar voor zijn geld. In vergelijking met de Filippijnen waren de Senegalezen nettere, blijkbaar meer beschaafde, vlot sprekende rijzige kerels, laten we maar zeggen uitgezochte typen. Bij sommige dames maakten ze zelfs zo'n sympathieke indruk dat de enen en de anderen goede vriendjes werden. Meer dan dat hadden de Gentse spuiters waarachtig niet nodig om de vriendjes eens ferm door de goot te halen.

 

 De zwarte knapen hadden nog maar hun rug gekeerd of het duo Van Daele- Seymortier kwam met een revue voor de dag. Wit of Zwart heette het spel. U moet niet vragen welk thema onze schrijvers behandelden : Blanke Madame, en vooral de buren, konden niet zeggen wat de ooievaar brengen zou, een witte of een zwarte spruit.

 

Er was ook een Japans dorp en iets dat natuurlijk op zijn plaats was : een lachhuis. Evenals een lustig wiel.

 

Nog andere attracties bood het lunapark zijn bezoekers aan. De meest spectaculaire waren stellig de Scenic Railway en de Waterchute. Met de Scenic Railway, een montagne russe zoals we er nog nooit een gezien hadden, maakte u, gezeten in een wagentje, verschillende angstwekkende duiken de loodrechte diepten tegemoet. Met de Water-chute gebeurde dat met een schuitje. Natuurlijk een enkele maal. U moet niet vragen of die dingen te doen hadden. Alleen waren dat kostbare spelletjes. Na de sluiting van de tentoonstelling hermonteerde men de chute op de Koningin Astridlaan, die toen nog Albertlaan heette. Het initiatief werd een reuzeflop.

 

Het park herbergde eveneens meer ernstige aantrekkelijkheden : het Feestpaleis (waarvan terloops reeds gesproken werd) en het Museum voor Schone Kunsten dat toen nog niet door een hinderlijke en gevaarlijke autoweg van de bomen en grasperken van het park afgezonderd was.

 

In het Feestpaleis waren de Floraliën ondergebracht : zalen vol bloemen en planten, bloemstukken en curiosa; azalea's, rododendrons, seringen, rozen, hortensia's, cyclamens, enz. enz. Werkelijk te veel om op te noemen. Een van de grootste zalen waarin men de tropische planten verzameld had : palmen, varens, de Victoria Regia (de populairste plant in onze Kruidentuin gekweekt) en die volgens de smaak van  de tijd versierd was met ruïnes van Griekse tempels, zal na de sluiting van de tentoonstelling herschapen worden in een velodroom, ons allen bekend Kuipke.

De clou van heel die kleurenpracht moest je gaan zoeken in kleinere salons die voorbehouden waren voor de koningin der bloemen : de orchidee. Slechts kenners hebben iets aan de namen van de talrijke soorten en variëteiten orchideeën. Toch mag wel vermeld worden dat een van die variëteiten genoemd was naar de koning.

 

U dacht er beter niet aan op die eerste bezoekdag (zondag 27 april) een voet in de tentoonstelling te zetten. Dat was warempel goed te begrijpen : iedereen wilde de Floraliën kunnen bewonderen.

Ook de volgende dagen was het in het rijtje te staan. In een woord het bloemenspel werd een bijval zonder weerga. Gedurende die eerste week slenterden meer dan 500.000 liefhebbers voorbij

de orchideeën en andere wonderen der natuur.

 

Wat het Museum voor Schone Kunsten betreft : men had in zijn zalen een merkwaardige expositie ingericht met name de Oude Kunst zoals die in Oost-Vlaanderen bedreven werd. Ook hier zullen we ons noodgedwongen dienen te beperken bij het opnoemen van de massa dingen die van het eerste tot het laatste onze belangstelling ruimschoots verdienen. We zullen er dus vrede moeten mee nemen alleen maar aan die zaken te herinneren die in nauw verband stonden (en trouwens nog staan) met de Gentse oudheidkunde en geschiedenis. Ik bedoel bepaalde voorwerpen die we zonder ons te moeten verplaatsen in het Bijlokemuseum kunnen gaan bekijken. Ziehier de grote schilderij van F. Duchatel die de inhuldiging van Karel 11 van Spanje (1666) in beeld brengt. Wat verder de reconstructie van de triomfboog die ter gelegenheid van de Blijde Inkomst van de Kardinaal Infant Ferdinand van Spanje in 1635 op de Vrijdagsmarkt opgericht werd. Enkele van de talrijke schilderijen die de boog versierden zijn bewaard gebleven. En wat te zeggen van het meubilair en de wandtapijten die eertijds een salon van de Baudeloabdij stoffeerden ? Een hoogvlieger van belang was (en is nog) de gerestaureerde Armen Caemer die in 1531 in het Stadhuis ingericht werd. Alles authentiek : meubels, schilderijen, beeldhouwwerken, artefacten, wapens, enz.

Daar staan een collectie processietoortsen, enig in hun soort, schilden, kelken, wandtapijten, kisten. Ook kunstwerken die van elders kwamen (Oud-Vlaanderen was inderdaad een stuk uitgestrekter

dan het huidig Vlaanderen) : gebeeldhouwde altaarstukken, reliekschrijnen, halskettingen, manuscripten. Kortom allemaal dingen die we ook in de Tentoonstelling "Keizer Karel en zijn Tijd (3 april -30 juni 1955) en in de Tentoonstelling "1000 Jaar Kunst en Cultuur (31 juni-31 aug. 1975). hebben kunnen bewonderen.

 

Zowel de grote mogendheden als de meest bescheiden landen, alle hadden eraan gehouden present te zijn op de tentoonstelling. Niet alleen dat het ons te ver zou voeren, het heeft ook geen zin elk van die landen aan het woord te laten. Zoals dat hoorde toonde ieder het beste, het mooiste, het kostbaarste van wat ze te tonen hadden de V.S.A., Rusland, enz., Perzië, Denemarken, enz. Chili, Spanje, welks schilderachtig in Moorse stijl opgetrokken paviljoen reeds na een week of zo met gans zijn rijke inboedel in de as werd gelegd. Onze man in de straat had dus overschot van gelijk toen hij beweerde dat het in een tentoonstelling de gewoonte is een paar keren te branden.

Ik geloof niet dat we - mijn vader en ik - de expositie meer dan eenmaal langs de hoofdingang binnengestapt zijn. Kwestie van alles te zien, alles mee te maken.

 

Die hoofdingang was werkelijk een grandioos opgevat gebouw bekroond met een 'n kathedraal waardige koepel en vooraan bewaakt door 6 kolossale door Domien Ingels ontworpen stieren.

 

Bijna even indrukwekkend was de breed opgevatte Erelaan, de Parijse Champs Elysées in miniatuur die u naar het hartje van de tentoonstelling bracht. Een opeenvolging van grasperken en bloembedden, opgevrolijkt door een waterkom, waarin ontelbare goudbaarzen lustig rondzwommen, een fontein en een waterval beheerst door een machtige beeldengroep, de wijsheid, de kracht en de schoonheid voorstellend die onder de gedaante van evenveel mansfiguren zich aan de bron komen laven. De groep evenals twee wijdse zijstukken, de hulde brengende volksmassa afbeeldend was door P. van- Biesbroeck ontworpen en uitgevoerd. Het geheel opgesmukt door talrijke beeldhouwwerken, waaronder de Ros Beiaardgroep en grote met bloemen versierde vazen.

 

Links en rechts van de laan prijkten de Belgische paviljoenen die men evengoed secties of afdelingen noemde. Het is een onbegonnen werk te willen herhalen wat die twee grote hallen over de Belgische bedrijvigheid te vertellen hadden. Vanzelfsprekend was een ereplaats ingenomen door de uitstalling van de producten door de textielnijverheid voortgebracht : vlas, katoen, wol, jute, hennep. Veelzeggende  diorama's met kunstig geboetseerde wassen beelden, druk doende werklui voorstellend,  veraanschouwelijkten teksten en diagrammen over België’s voornaamste duizendjarige industrie.

Gepaard met die textielnijverheid was daar een luxueus modepaleis waar u uitgenodigd werd de mooiste en nieuwste modellen, voorgesteld door de bekendste modezaken van Brussel te komen bewonderen. En ook de rijke collecties door vrouwenhanden gecreëerde kunstwerken zoals kant, borduurwerk, weefsels, boekbanden. Niet over te slaan waren wat verder de onder glas uitgestalde edelstenen en kleinoden die door onze diamantslijpers en juweliers gevormd, ontworpen en uitgevoerd werden.

 

Doch wat iedere liefhebber van oudheidkunde en geschiedenis stellig met een eresaluut zal begroet hebben, was zonder enige twijfel de afdeling die zich tot taak gesteld had, gebruik makend van een ruimte van zowat 400 m2, de geschiedenis van Vlaanderen vanaf de jonge steentijd tot het jaar 1815 in beeld te brengen. Met de meeste zorg was die zo uitzonderlijke als zeldzame tentoonstelling door een talrijk team van geleerden en deskundigen voorbereid geweest. Wat Gent betreft - we verzwijgen de namen van de medewerkers uit de andere steden - namen aan die voorbereiding daadwerkelijk deel : H. Pirenne, L. Cloquet, W. de Vreese, V. de Brabandere, J. F. Vanderlinden, allemaal.universiteitsprofessoren; G. Van den Gheyn, kunstcriticus, E. Gailliard, bestendig secretaris van de Koninkl. Vl. Academie, J. Maertens, oudheidkundige (zie zijn collectie oudheden in het Bijlokemuseum).

Wat daar allemaal niet getoond werd : kaarten, plattegronden, foto's , voorwerpen in natura en als reproductie; maquettes, bustes, beelden, portretten, documenten van diverse pluimage, manuscripten, o.a. de oudste in het Vlaams opgestelde akt ( 1249 ); penningen en zegels bij de vleet. L. Beekers directeur-generaal van het hoger onderwijs, die de leiding van de voorbereidende commissie voor zijn rekening genomen had, bezorgde een royaal geïllustreerde 112 blz. tellende studie in direct verband met de tentoonstelling. Een boek dat tegenwoordig onvindbaar geworden is. Ik kan maar moeilijk nalaten uit de door hem getrokken conclusie deze passus aan te halen : S'il était permis de jeter un coup d'oeil d'ensemble sur l'histoire de la Flandre des origines jusqu'à notre époque, nous dirions que c'est un spectacle imposant que la continuité du labeur industriel dans cette contrée, qui depuis mille ans se rnaintient au rang des premières régions manufacturières de l'Europe.

 

Een ereplaats was met recht en reden aan het Paleis voor Schone Kunsten gegeven. Opgetrokken aan het einde van de Erelaan vormde het een waardig pendant met de hoofdingang. In maar liefst 40 grote en kleine zalen had men een keur van kunstwerken zowel van eigen als van vreemde artiesten bijeengebracht.

Ook wat deze materie betreft gaat het niet op u met een ellenlange lijst van schilderijen en beeldhouwwerken te komen lastig vallen. Wat de Belgische afdeling aangaat kwamen- hoe kon het anders- de Schelde- en Leieschilders (Latem, Deurle, Astene) aan hun trekken. E. Claus, A. Baertsoen, Fr. Courtens, T. van Rysselberghe, en nog zoveel anderen. In de afdeling beeldhouwwerken, waarvan graaf J. de Lalaing de eminente voorzitter was, waren niet ,minder dan 198 werken opgesteld o.a.. van G. Minne, Ch. SamueJ.,enz. enz. Allemaal namen die klinken als een bel, allemaal van kunstenaars wier werken thans nog meer dan destijds gegeerd worden en door particuliere en door openbare verzamelaars.

 

voor de verzamelaars van medailles aan wier hoofd J. Casier stond, verzamelaars die maar liefst uit 18 landen herkomstig waren. Hoeft het gezegd dat beide salons zich in een welverdiend succes mochten verheugen ?

 

Wat de terreinen van de eigenlijke tentoonstelling betreft mogen deze details in herinnering gebracht worden. Een enkel cijfer om aan te stippen hoe uitgestrekt die wel was De afstand van de ingang aan de Citadellaan (bij het Karel de Kerchovemonument) tot aan de uiterste hoek gevormd door de gewezen spoorweg naar Kortrijk en de Oudenaardse Steenweg, bedroeg in vogelvlucht meer dan 2,5 km. Zoals de tentoonstelling in het noorden in twee gesneden werd door de spoorweg Brussel-Oostende (euvel verholpen door het gebruik van de Krijgslaan-tunnel) werd ze in het zuiden in twee gesneden door de St.-Pieters Aalststraat. De zaak werd opgelost door het verwezenlijken van een duiker onder de Natiënlaan derwijze dat de van elkaar gescheiden stukken straat toch een verbinding hadden. Het lilliputter treintje dat behalve de Erelaan en Oud-Vlaanderen, alle hoekjes en kantjes van park en expositie aandeed, legde een afstand af van ruim 5 km.

 

De lange Natielaan was natuurlijk de laan waaraan de paviljoenen van het buitenland gelegen waren.

 

Engeland toonde wat het op het gebied van de machinebouw, de P.T.T., de spoorwegen, de kolonisatie, vooral betreffende de strijd tegen de tropische ziekten : slaapziekte, gele koorts, malaria, lepra, enz gepresteerd had.

 

Perzië lag volgepropt met tapijten.

 

Italië wist van wanten met zijn marmer en wijnsoorten.

 

Frankrijk was komen opdagen met zijn landbouwproducten en modezaken. 

Parijs met zijn parfumerie.

 

Duitsland welks zeer modern aandoend gebouw enigszins afstak met de rest van de bouwwerken, etaleerde een droom van Neurenbergs speelgoed; een speciaal salon had het land gewijd aan de grote Vlaamse architect Henry van de Velde (Antw. 1865-Zürch 1957), tijdelijk hoogleraar te Gent en ontwerper van een schouwburg te Keulen, het Museum Kröller-Müller op de Hoge Veluwe in Nederland en de Boekentoren te Gent.

 

Om 2 redenen vond ik Nederland zo sympathiek : primo wegens de mooie brochure met op de kaft de afbeelding van de in· renaissance stijl opgetrokken gevel van zijn paviljoen. Secundo omdat er aan de band met kaas belegde broodjes uitgedeeld werd.

 

 Canada was niet alleen voor mij een trekpleister van belang. Al ware het maar om er het heerlijk parfun te gaan opsnuiven verspreid door de ontelbare kisten, manden en korven blozende appelen. En wat voor een 13-jarige knaap nog veel belangrijker was : men deelde er met kwistige hand boeken uit die alles over het verre en uitgestrekte land te vertellen had.  “Atlas van Canada", "Atlas du Canada", "Atlas of Canada", "Atlas von Canada". Alle hadden dit gemeen : de kaft was letterlijk ingenomen door een groot veelkleurig boomblad : het handdelig blad van de suiker-esdoorn, het Canadees zinnebeeld. Met hoeveel van die atlassen ik huiswaarts trok, kan ik niet zeggen. Jammer genoeg is geen enkel exemplaar bewaard gebleven, ook het boekje over Holland niet.

 

Over de toenmalige Belgische Kolonie werd ontzaglijk veel verteld. Voor de gewone man (en kind) waren in het Kongolees Paleis met zijn geweldige koepel indrukwekkende dingen te beleven. Echte negers die over en weer liepen alsof ze thuis waren. En Frans praatten. Onvoorstelbare bergen koloniale producten, te veel om op te noemen : katoen, diamant, goud, platina, radiumerts, hout, ivoor, vruchten. Een keuze van· door de inlanders gecreëerde kunstwerken : beeldhouw-, vlecht-, aarde- en smeedwerk. Wijdse panorama’s zoals Canada er ook maakte toonden zo aanschouwelijk mogelijk wat in Kongo te vinden en te bewonderen was; wat en hoe zoveel verscheiden zaken voortgebracht werden; hoe in welke omstandigheden en met welke gevolgen de missies hun taken verrichtten. De jacht op een menigte van zg. wilde dieren, de olifant, de okapi, het nijlpaard, de leeuw, allemaal dieren die opgezet aanwezig waren. Wat mij zelf betreft : ik had een hekel aan dat majestueus paleis. De bedwelmende, weerzinwekkende geur (om geen ander woord te gebruiken) door de stapels ruwe rubber verspreid, maakte dat ik liever de Belgische Kongo voorbij stapte.

 

Het zal stellig niemand verbaasd hebben dat het uitstapje - of was het misschien een zakenreis - van de burgemeesters van de 4 expo-steden in april 1911 naar Parijs maakten, een staartje kreeg. Of liever een flinke staart want eenstemmig werd overeengekomen, dat ze elk, die burgemeesters, voor zijn stad de tentoonstelling op een fameus paviljoen zouden trakteren. Belofte maakt schuld, zeiden de gebaarde heren en de paviljoenen kwamen er.

 

Een trouvaille van belang was het dat die paviljoenen een plaats toebedeeld kregen op de hoeken van een vierkanten plein, dat uiteraard Gemeenteplaats (Place Communale) zou genoemd worden. In feite een "vierwegschede" waar evenveel gelijkaardige lanen elkaar kwamen vervoegen : Avenue de Liège; Avenue d' Anvers, enz. Het merkwaardige, of mag ik zeggen het geniale van het geval was dat elk van die paviljoenen getrouwe facsimile's waren van delen van bestaande of bestaand hebbende gebouwen.

 

Brussel had geput uit de rij historische gevels van zijn beroemde Grote Markt.

Antwerpen als hanzestad had de voorkeur gegeven aan enkele gildehuizen.

Luik had zich laten inspireren van een van zijn bekendste 17 de eeuwse gebouwen : het "Maison Curtius" thans Oudheidkundig Museum. Dat deze stad ook aan haar zinnebeeld, het beruchte "Perron" een plaats gegund had is niet meer dan vanzelfsprekend.

 

Wat nu te zeggen van het Gents paviljoen ? Ook dat bestond uit een samenspel van voor de gelegenheid heropgebouwde al dan niet verdwenen gevels, niet in het minst van het volledig afgebroken Prinsenhof. Evenals Oud-Vlaanderen en het Paleis voor de Oude Kunst spreidde Gent een royaal gestoffeerd album van belangrijke geschiedkundige herinneringen ten toon. Architect Armand Janssens die op het gebied van restaureren niet aan zijn proefstuk was en die met de creatie van de tentoonstelling belast was, herschiep van het Prinsenhof zijn ridderzaal, zijn kapel, zijn torentje, zelfs het vertrekje waarin volgens de traditie Keizer Karel geboren werd.

Om zo te zeggen defileerde heel het Gents verleden voor de ogen van de bezoeker. Beelden, portretten, wapens, harnassen, mannequins, maquettes (o.a. van de haveninrichtingen). Alles zo methodisch en zo plezierig mogelijk aangeboden. Zeer gesmaakt was de gereconstrueerde kapel die ons liet zien met welk een pracht en praal aan de kleine Karel hulde werd gebracht door de autoriteiten. Dat het toneel een trouwe nabootsing was van het door A. de Vriendt (Gent 1843-Antw. 1900) uitgevoerd schilderij door hem getiteld "Huldebetoon aan K.K. als jong kind", Brussel, Museum voor Schone Kunsten, vermindert in geen enkel opzicht de door Janssens geleverde prestatie.

 

Het kon niet anders of ook de krijgsgeschiedenis van Gent wilde iets in de pap brokkelen. Inderdaad, speelden de wapens, de bewapening en de oprichting van menig verdedigingswerk een voorname rol in Gents geschiedenis, en zulks vanaf de alleroudste tijden ? En was de ontwikkeling van zijn topografie mogelijk geweest zonder het bestaan van dat wapengekletter en wat daarbij hoort ? Een toe te juichen initiatief was het derhalve dat, onder het impuls van directeur-generaal Maurice de Smet de Naeyer, die militaire geschiedenis in 5 schuifjes voor het voetlicht te brengen.
Na veel wikken en wegen werd besloten die schuifjes zo kunstvol maar vooral zo didactisch mogelijk in de verf te zetten. Letterlijk gesproken. Stadsarchivaris V. Fris werd de - niet eenvoudige - taak opgedragen een wetenschappelijke voorbereiding en een verantwoorde beschrijving van die 5 historische momenten op papier te zetten.
Met Fris' documentatie gewapend zette schilder en leraar ]ules Condry zich aan het werk. Aldus kwam een reeks veel m2 grote panorama' s tot stand.

 

Het eerste panorama stelde het beleg van 's Gravensteen voor (2 april 1302) waarbij het "gemeen" de Fransgezinde "bourgeois" in het steen gevangen hield. Niet voor lang evenwel.

Het tweede toonde ons hoe het "Rabat bachte Walle" (Walle = Prinsenhof) gebouwd werd (eerste steen 13 juni 1489). Kwestie de legerbenden van Maximiliaan van Oostenrijk en diens vader, keizer Frederik buiten de stadsmuren te houden.

Het derde bracht ons tot voor het Spanjaardskasteel (13 nov. 1576). Omtrent 150 Spaanse soldaten en burgers die zich in het kasteel verschanst hadden, geven zich over aan graaf de Lalaing, bevelhebber van het Statenleger.

Het vierde laat zien hoe het leger van de Franse koning Louis XIV een der stadspoorten stormenderhand inneemt (5 juli 1708).

Het vijfde brengt ons naar de plaats waar men bezig is de Nieuwe Citadel op te richten (begin 1 mei 1819). Generaal Wellington, de held van Waterloo komt de werken bezichtigen.

 

Wat er van die reuzegrote schilderijen geworden is ? Na de sloping van de tentoonstelling werden ze opgerold en ergens in de Academie voor Sch. K. weggestopt. In het begin van de jaren '30 herinnerde de directeur van de school Martelaarslaan - toenmaals bekend als Kuldersschool - de heer Raymond Hageman zich het bestaan van de schilderijen. Zijn aangetrouwde neef, Henri Thiery voornoemd, die tekenleraar was zorgde ervoor dat zeker 2, wellicht 3, van die panorama's een lijst kregen en opgehangen werden in het trappenhuis van de school en in een der klaslokalen. Hoelang ze daar verbleven. hebben ? moet u mij niet vragen. Akkoord, Gondry schiep geen meesterwerken, dat was trouwens niet gevraagd. Nochtans waren ze merkwaardig genoeg om niet vernietigd te worden.

 

Het kostte geen moeite om van Oud-Gent naar Oud-Vlaanderen over te stappen. Beide lagen inderdaad in elkaars schaduw. Oud-Vlaendren was een enclave die slechts van twee kanten toegankelijk was. Om de waarheid te zeggen een stad in miniatuur, die niettemin een zelfstandig leven leidde~ Liefst zou ik het bij deze summiere inleiding laten en de lezer een ferm pak foto's van dat gotisch en renaissance stedeken presenteren. Helaas is mij dat om meer dan een reden niet gegund. We zullen ons dan maar noodgedwongen tevreden stellen met een wandeling, op een loopje ,kriskras door de huizenblokken.

Al wat we op onze tocht tegenkomen is met de grootste zorg opgebouwd. En wat meer is : we krijgen slechts dingen te zien die ergens in het Oude Graafschap bestaan hebben of tegenwoordig nog aanwezig zijn : de monumentale ingangspoort was een reconstructie van die welke eeuwen lang tot poort gediend heeft van het St.-Elisabeth-Begijnhof (Zoals men wet werd deze laatste in het Bijlokemuseum ingelijfd). Straten en een Marktplein met zijn openluchttheater, een kanaal met zijn kemelbruggetjes, rijen bomen en lantaarnpalen, over en weer lopende gekostumeerde mannen en vrouwen.

Het een zowel als het ander droegen er niet weinig toe bij om de wandelaar in de gewenste stemming te brengen en te houden. Er was om het zo uit te drukken geen Vlaamse gemeente aan te wijzen die er niet aan gehouden had een of meer van haar bouwkunstige schoonheden in de tentoonstelling te zien namaken. Oost- en West-Vlaanderen hadden hun uiterste best gedaan om de kroon te spannen : St.-Niklaas, Lokeren, Oudenaarde, Dendermonde, Aalst, gevolgd door Laarne, Zottegem, Wichelen, Temse; Brugge, Veurne, Diksmuide, Kortrijk, Ieper. Antwerpen was vertegenwoordigd door Veerle; Henegouwen door Doornik; Zeeland door Middelkerke, Vlissingen, Hulst, Vere, Goes, Aksel; Frans (= Zuid) Vlaanderen door Aire-sur-la-Lys (aan de Leie) en Bethune (zijn Belfort).

Het spreekt vanzelf dat Gent (wat wilt u ? ) met de fijnste brok van de koek ging lopen : de Penshuizekens, huizen geleverd door het Meerhem, de Oudburg, de Vrijdagsmarkt, het Nieuwpoortje, Ter Koole (op Ekkergem), het Schokkebroersvèstjen. Om van het Alijnshospitaal maar te zwijgen. Een gewild anachronisme was het dat al die woningen een huisnummer droegen (van 1 tot 74) : wegens administratieve noodzaak en om de wandelaar wegwijs te maken.

Vormden die rijen schilderachtige geveltjes reeds een kleurrijk schouwspel, een rijke collectie vlaggen van diverse pluimage : vierkante banieren, driehoekige pennoenen, heraldische vanen en wimpels kwamen die kleurensymfonie extra "in de verf zetten". Tussen haakjes : van het eerste tot het laatste schilderwerk werd ontworpen door een meester in het vak, René de Cramer, die eveneens het merkwaardig affiche getekend heeft.

Het Belfort, de kapel, het Gemeen_tehuis, de winkeltjes en kroegen, zonder een enkele uitzondering staken ze allemaal een vlag uit. Verwend was alleszins het Alijnshospitaal, dat versierd was met een St.- Michiel- en een St.-Kathelijnevaan en 4 banieren de ( 4) jaars- en levenstijden voorstellend

Was het denkbaar dat in het land van Uilenspiegel en Lamme Goedzak er niet gespeeld, gesmuld en gedronken werd ? " 't Spelleke" stak de Arke van Noë uit en het groot spijshuis welks gevel het evenbeeld was van die van het "Nieuwwerk" uit Ieper, had zich de weelde veroorloofd de wapenschilden van de neringen der Wynscroderen, der Fruiteniers, der Bakkers en der Brouwers uit te hangen (om te bewijzen dat ter plaatse naar hartenlust gegeten en gedronken werd).

Van die restauranthouder gesproken. Het was niet de eerste de beste die men die belangrijke taak opgedragen had : het Huis Vandernoot, Zonnestraat, was in alle opzichten de eersterangszaak van de stad. Zijn meesterkoks zullen dan ook met de bereiding van hun Vlaamse ( carbonnade flamande) en Gentse (Gentse waterzooi van 7 riviervissen en waterzooi au poulet) gerechten een daverend succes gekend  hebben.

 

Ik zou nog lang kunnen uitwijden over wat verder voorviel. Over het bezoek (met vader) aan het Modern Dorp, waar voor het eerste getoond werd hoe koeien elektrisch gemolken werden.

 

Over de talrijke congressen die in het Paleis der Congressen gehouden werden; 41 met het Frans als voertaal, 9 met het Nederlands. Over de voordrachten die er gegeven werden : 15 Franse, 1 Engelse en 4 Nederlandse (sprekers bekende figuren : Van Beden, Verriest, De Mont, Denys). Over de concerten gegeven door binnenlandse instrumentale en vocale kunstenaars (Brussel, Antwerpen, Luik, Binche, enz.) en door buitenlandse muziekkapellen en koren (Keulen, Düsseldorf, Parijs, Rijsel, Londen met een formidabele band" en een machtig koor). Uit Rusland was een wereldberoemde diva gekomen,  de 46 feestavonden die geopend en besloten werden met een uitvoering van het oratorium "De Schelde" van P. Benoit en gedirigeerd door Emile Mathieu, droegen er machtig toe bij de faam van de tentoonstelling zeer hoog te houden.

 

Over de sport- en turnfeesten die in de Feestzaal (grote hal) en buiten de tentoonstelling plaats grepen : schermen, schieten, vliegen, roeien, paardendressuur.

 

Over de bezoeken die de koning aan de tentoonstelling bracht en over zijn Blijde Inkomst ( 6 juni) waarbij hij vergezeld werd door de koningin en de twee prinsen.

 

Over de onthulling van het Van Eyck-gedenkteken(9 aug.).

 

Om de 300ste verjaardag van zijn stichting te vieren organiseerde het St.-Michielsgilde een ommegang die op 20 en 27 juli en op 9 aug uitging.

 

De tentoonstelling 1913 is voor Gent een evenement zonder weerga geweest. Een evenement

voordien nooit voorgevallen en dat nooit meer zal voorvallen. Zes maanden en acht dagen stond de aloude Artevelde stad in het brandpunt van een groot gedeelte van West-Europa. Honderd en tweeënnegentig dagen had ze de allures van een waarachtige metropool gehad; was ze de trekpleister van ontelbare personen en verenigingen. Meer dan ooit was ze - naar de Franse mode gekleed, maar dat werd ze voor deze gelegenheid vergeven- het middelpunt van kunst, cultuur en wetenschap.

Nog was de afbraak van de tientallen paviljoenen en andere gebouwen niet voleindigd of 4 jaar oorlog kwamen elke bedrijvigheid lam leggen. Het was dan ook pas na de beëindiging van de vijandelijkheden dat kon gedacht worden aan de urbanisatie van de vrij gekomen gronden. Vlug vonden deze bouwlustige· liefhebbers niettegenstaande de uitzonderlijk strenge voorwaarden verbonden aan de bouwvergunning.

Wat er van de praal en pracht van die schitterende expositie overgebleven is ? De vraag stellen is ze beantwoorden. Bitter weinig, het spreken niet waard. Ja, de Ros Beiaardgroep en het Bron-monument zijn er. En ver van het Miljoenenkwartier het pover zuiltje te midden van het Veerleplein. Pardon, er is toch nog iets overgebleven : een herinnering die de jaren zou trotseren : doodbrieven. Zoals voldoende bekend heeft men vroeger meer dan nu door middel van doodsberichten uiting gegeven van zijn goedkeuring of zijn minachting, waarbij spot en satire de hoofdtoon waren. Ministers die de bons kregen; soldaten die afzwaaiden, gebouwen die gesloopt werden, wetsvoorstellen die niet gestemd werden, enz. Het sluiten van de tentoonstelling 1913 was dan ook een aanleiding voor het drukken en verspreiden van doodbrieven. Dat de tentoonstelling schuldennaliet was niet zo erg. Welke heeft ooit winsten gemaakt ? Zoals u kunt zien is een van de gelegheidsdrukwerken het werk van onze onvolprezen Henrietje van Daele.

Lieve lezers of beminde lezeressen kunnen mij verwijten dat mijn verhaal te weinig zakelijk is of dat er te veel nevens de zaak gepraat wordt. Willen ze a.u.b. niet vergeten dat een papieren wandeling maken door een afgestorven expositie zonder ze te doorspekken met bijkomstige uitweidingen en anekdoten en ze op te fleuren met wat persoonlijke herinneringen, zoveel is als

                n'en oliekoeke zonder suiker,

                'n groenselsoepe zonder zijt,

                'n schilderije zonder lijste,

                n'en kookpot zonder keukenmeid.