Koepoort

De Koepoort werd opgericht als dienstpoort bij de Schelde na toevoeging van de Brabantwijk (Overschelde) bij de stad Gent door gravin Margareta van Constantinopel en haar zoon Gwijde in 1254.

Het gebied de Overschelde werd vanaf de 11e-12e eeuw gebruikt voor veeteelt. Hoogstwaarschijnlijk ontleent de Koepoort haar naam aan de koeien die door de poort naar hun weiland werden gebracht.

De Koepoort werd opgericht als dienstpoort bij de Schelde na toevoeging van de Brabantwijk (Overschelde) bij de stad Gent door gravin Margareta van Constantinopel en haar zoon Gwijde in 1254.

Langsheen de Schepenenvijver (‘t Capucijnenvaerdeken) werd een walvest opgetrokken met twee poorten nl. de Koepoort op ‘t Stuk en de Steenpoort nabij de Hooi aan de Brabantdam.

Voortaan deden beide poorten dienst als buitenpoorten i.p.v. de Braempoort die meer richting centrum lag. Echter, door de oprichting van de Vijfwindgatenpoort verloren zij eveneens hun functie.

In 1346 is er een eerste bron die de Koepoort vermeld als “an de coepoerte”.

Deze poort werd in 1554 afgebroken.

De Koepoortbrug, soms ook kortweg koebrug genoemd, was een stenen brugje over de gracht, gegraven in 1254 en Schepenvijver genoemd, welke van de Oude Schelde verbinding gaf met de Neder-schelde, stroomafwaarts van de gewezen Sint-Baafsbrug.

Deze stenen, gewelfde brug, met een breedte van ± 2,7 m, werd nog in 1810 verbreed om in 1846 te verdwijnen na de overwelving van de Schepenvijver.

De huidige Koepoortkaai kreeg haar naam van de, in 1554, afgebroken Koepoort welke, terzelfdertijd als de Hooipoort bij de Brabantdam, opgetrokken werd in de 13de eeuw, na de inlijving van de wijk Overschelde in 1254, bij de stad.