De Internationale van Pierre De Geyter  door Tom Frantzen

Brons ontworpen door de beeldhouwer Tom Frantzen en gegoten door de kunstbronsgieterij Art Casting,

Petrus Christianus (Pierre) De Geyter (Gent, 8 oktober 1848 - Saint-Denis (nabij Parijs), 26 september 1932) was een Belgisch componist. De Geyter is vooral bekend geworden dankzij het strijdlied "De Internationale", waarvoor hij de muziek componeerde. Zijn standbeeld staat bij het MIAT, Museum voor Industrie, Arbeid en Textiel te Gent.
De levensomstandigheden van het Gentse arbeidersgezin waarin Pierre De Geyter geboren werd, waren niet bepaald rooskleurig te noemen. Armoede, honger, overbevolking en infectieziekten eisten een zware tol in de Vlaamse arbeidersbuurten van het midden van de 19e eeuw. Toen dan ook nog eens de Vlaamse textiel- en metaalnijverheid in crisis geraakte door de industrialisering, raakten vele kostwinnaars hun baan kwijt. Hopend op betere economische omstandigheden verhuisde de familie De Geyter in 1855, zoals zovele andere Vlaamse textielarbeiders, naar het Noorden van Frankrijk, dat in die periode ook wel ‘Petit Belgique’ werd genoemd.
Al op jonge leeftijd begon Pierre in Rijsel te werken in de locomotieffabriek Fives. Ondanks het hard labeur volgde hij aan de avondschool voor arbeiders lessen in lezen en schrijven. Vanaf zijn zestiende kreeg hij ook tekenlessen in de academie van Rijsel, waardoor hij op de sociale ladder kon stijgen tot modelmaker in hout. Bronnen over zijn muzikale opleiding zijn schaars, maar waarschijnlijk volgde hij vanaf 1864 muziekles aan de muziekschool van Rijsel, waar hij in 1868 een eerste prijs behaalde voor blaasinstrumenten [1]. Hij speelde onder meer saxofoon en werd in 1887 dirigent van het pas opgerichte socialistische koor ‘La Lyre des Travailleurs’. Zijn eerste composities situeerden zich vooral in het lichte genre, maar De Geyter stelde zijn muzikaal talent ook ter beschikking van de ontluikende arbeidersbeweging, onder andere bij stakingen.
Gustave Delory, een socialist die ‘La Lyre des Travailleurs’ had opgericht en later burgemeester van Rijsel zou worden, zocht De Geyter aan om een strijdlied te componeren voor de Rijselse afdeling van de jonge ‘Parti Ouvrier’. De tekst die op muziek moest gezet worden was geschreven door Eugène Pottier tijdens de Commune van Parijs (1871). In juli 1888 werd De Geyters L’Internationale voor het eerst gezongen en verder verspreid via ‘vliegende blaadjes’ die de lokale partijkas spijsden. Als auteur werd enkel de achternaam Degeyter vermeld. Dit gebeurde om repressie tegen zijn persoon te vermijden, want zowel patronaat als overheid hielden alle uitingen van opstandig gedrag scherp in de gaten. Deze tactische overwegingen mochten echter niet baten: De Geyter werd ‘herkend’ als componist en werd ontslagen. Intussen kende de Internationale een steeds groeiende populariteit en in 1896 kwam het startschot voor de wereldwijde verspreiding, toen het ‘XIVe Congrès du Parti Ouvrier Français’ het als lijf- en strijdlied adopteerde.
Door zijn ontslag kreeg De Geyter financiële problemen en in 1901 verhuisde hij met zijn gezin naar Saint-Denis, een voorstad van Parijs. Daarnaast ontstond er ook in zijn familie een conflict over wie nu de auteur was van de Internationale: Pierre, of zijn jongere broer Adolphe. Uit tactische overwegingen was immers enkel De Geyter als componist vermeld en dit gaf Gustave Delory de gelegenheid om te beweren dat Adolphe - die door zijn geboorteplaats Fransman was en voor de gemeentediensten van Rijsel werkte - de componist was geweest. Delory beweerde ook dat Adolphe de rechten had overgedragen aan de ‘Imprimerie ouvrière de Lille’, de drukkerij van de socialistische partij. Delory zette Adolphe zo zwaar onder druk dat deze inderdaad zo’n verklaring aflegde.
Pierre kon zich hiertegen niet verdedigen en zei de socialistische partij vaarwel. In 1904 spande hij dan toch een proces aan tegen zijn broer om zijn rechten als componist af te dwingen. Pas na 10 jaar kwam er een uitspraak, die Adolphe in het gelijk stelde. De Geyter had zich hierbij neer te leggen, maar door een dramatische ‘plotwending’ kreeg het verhaal toch nog een vervolg. In 1916 pleegde Adolphe De Geyter immers zelfmoord. Na afloop van de Eerste Wereldoorlog kreeg Pierre een brief van zijn broer in handen, die dateerde van 1915. Hierin schreef Adolphe klaar en duidelijk dat niet hij, maar Pierre de componist was van de Internationale: "Voilà: je n’ai jamais fait de musique, encore moins l’Internationale." Adolphe gaf in de brief ook aan dat hij zwaar onder druk was gezet om de Internationale als zijn werk te claimen.
In 1922 bevestigde een rechtbank in Parijs het auteurschap van Pierre De Geyter, die ondertussen lid was geworden van de jonge communistische partij. Door die politieke keuze viel hij buiten de kring van het respectabel geworden socialisme, en zijn muziek raakte in Frankrijk in de vergetelheid. De Geyter leefde voort in relatieve anonimiteit en werkte bij de gemeente Saint-Denis als lantaarnopsteker.
Enkele jaren voor De Geyters dood merkte een werknemer van de Parijse ambassade van de Sovjet-Unie op dat de componist van de Internationale nog in leven was (op dat moment was de Internationale de nationale hymne van de Sovjet-Unie). De Geyter werd in 1927 uitgenodigd om in Moskou als eregast de plechtigheden mee te vieren die plaatsvonden naar aanleiding van 10 jaar Oktoberrevolutie. De Sovjet-Unie zorgde ervoor dat De Geyter aan het einde van zijn leven toch enkele vruchten plukte van zijn werk: hij kreeg een Russisch staatspensioen en de gemeente Saint-Denis gaf hem de beschikking over een woning.
Naast de Internationale componeerde De Geyter vooral amusementsmuziek en strijdliederen, waarvan een groot deel in de stadsbibliotheek van Rijsel bewaard is gebleven.

Ter gelegenheid van de 150e verjaardag van zijn geboortedatum organiseerden het Masereelfonds en het Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging (AMSAB) in 1998 een tentoonstelling rond De Geyter. In 1999 kreeg hij van zijn geboortestad Gent een late postume erkenning, in de vorm van een standbeeld dat zich in de voortuin van het Museum voor Industriële Archeologie bevindt.