Vijfwindgatenpoort

Door de uitbreiding van het woongebied langs de Nederschelde zag de stad zich verplicht de verdedigingslijn langs de Schepenvijvergracht meer zuidwaarts te verplaatsen.

Men voorzag een brug met sluisdeuren die een gracht op het einde van de Sparik (nu Lange Violettenstraat) zou overspannen. Het duurde tot 1325 vooraleer de nieuwe defentielijn klaar was. De gracht was volledig afgezet met hoge muren en torens en voorzien van twee poorten. De Windgatenpoort, op de weg naar Brussel en een waterpoort, die moest toelaten de sluizen gemakkelijk te bedienen en te verdedigen. De gracht, spoedig "Klein Scheldeken" genaamd, verbond zoals zijn voorganger de Schepenvijver, met de Nederschelde.

Daar het peil van de Oude Schelde merkelijk hoger lag dan dit van de Nederschelde had men zijn toevlucht moeten nemen tot sluizen. Het waterverval nodigde uit tot het bouwen van molens wat dan ook gebeurde.

Tussen 1352 en 1551 kwamen drie waterraderen de boorden van het Klein Scheldeken tussen de brug en de uitmonding in de "NeerSchelde" versieren.

De verdedigingsfunktie van het Klein Scheldeken duurde maar een zestigtal jaren. Weer door de voortdurende groei van de stad zag men zich verplicht het nog verder zuidwaarts te zoeken. De Rietgracht, gegraven tussen 1378 en 1384 en voorzien van de Keizer- en Sint Lievenspoort ( 1409) moest voortaan de vijandelijke aanvallen afweren. De poort "ter Windgaten" was dus een alledaagse binnenpoort geworden. Ze werd nog gebruikt als opslagplaats, vooral voor de tenten en het krijgsmateriaal van de Gentse milities.

Daar de Gentenaars weigerden een bijkomende belasting te betalen kwam onze bloedeigen Keizer Karel in 1540 de euveldaders in hun hemd zetten. "Ruud van kolirre" hesloot hij o.a. een dwangburcht tegen die "ambetanterikken" op te richten. Ook liet hij verschillende versterkingen in de buurt van dit "Spagnjaardenkasteel" afbreken waaronder de Vijfwindgatenpoort. De brug met de sluizen bleef behouden.

De Rietgracht zorgde er ondertussen voor dat de Oude Schelde en daarmede ook het Klein Scheldeken in onbruik raakten. Niettegenstaande stadsvoorschriften die de aanliggende eigenaars tot baggeren verplichtte kon men de wildgroei en de aanvoer van slik niet meer de baas. De riviertjes werden dan ook langzaam onbevaarbare open afvoerkanalen.

De situatie bleef onveranderd tot het begin van de 19e eeuw. In 1836 werd een groot deel van de Oude Schelde overdekt voor het aanleggen van de spoorweg naar het Zuidstation. Het duurde juist honderd jaar tot men in 1936 het laatste stuk van die eens zo mooie rivier in riolen had verlegd. Het stukje Klein Scheldeken tot aan de Vijfwindgaten werd terzelfdertijd tot afvoerpijp gedegradeerd.

Reeds in 1928 was er sprake ook het deeltje tussen de brug en de Nederschelde te dempen. Op de raadsvergadering van 8 oktober werd besloten het Oud-Scheldeken te dempen. Echter door discussie met de Belgische staat rond het uitbreiden van de militaire kazerne “Hollain” duurde het nog tot 1939 tot de demping een feit was.

Extra weetje: De ligging van de Oude Schelde aan de Vijfwindgaten was eens de grens tussen Rijks-Vlaanderen (Duitse rijk) en Kroon-Vlaanderen (Franse rijk), gebaseerd op de grens der bisdommen die op haar beurt gebaseerd was op de grens tussen de Nerviërs en de Menapiërs. Een scheldearm dus met een grote geschiedkundige betekenis.