Benedictijnenstraat

 

Het is genoemd naar de nabijgelegen bendictijnenabdij van Sint-Pieters. Oorspronkelijk oud straatje van het vroegere Sint-Pietersdorp, afdalend van Voetweg naar Stalhof. De eentonige huizenrij was bij het midden van de straat onderbroken door de toegang tot een groot, heden afgesloten en sterk verwaarloosd steegbeluik (nummer 16-20, gesloopt), zogenaamd "De Rode Plankierkens". Beluik met open karakter (parallel met de straat) daterend van 1860. Bij de bouw van dit beluik werden muurpartijen van een vroegere fabriek (van 1840) herbruikt.  Een rij tweelaagse huisjes aan de rechter straatzijde, in 1856 gebouwd door de textielfabrikant Hooreman-Cambier, eigenaar van het achtergelegen bedrijf werd enkele jaren geleden gesloopt.

Verhaal van weleer

In een iets kortere weg naar St-Pietersplein of de universiteits-boekentoren (mijn ouders zowel als mijn beiderzijdse grootouders hebben ook aan de Citadellaan gewoond), ging ik vaak te voet doorheen de wijk "Voetweg", waarbij ik vooral het "Benedictijnenstraatje" volgde.

Vooral de huisjes aan de rechterzijde waren rechtstreeks tegen de muur der textielfabriek aangebouwd, zodat er van koer of tuin geen sprake kon zijn.

Het was dan ook niet verwonderlijk dat men er regelmatig vrouwen op straat de was zag staan doen, en mannen stoofhout zag zitten kappen.

Beneden was er een lokaal dat als woonkamer en keuken moest dienen, erboven een slaapkamer.

In het straatje was er buiten één waterkraan, een gemeenschappelijk (primitief) toilet en een gemeenschappelijke grote vuilnisbak.

Het lijkt dan ook wel begrijpelijk dat het vooral in dergelijke cité-milieu’s was dat in de vorige eeuw te Gent tyfus- en cholera-epidemieën woedden.

Uit die buurt hebben we ook in het oud Bijloke-hospitaal en op de psychiatrische universiteitspolikliniek der Guislainstraat opvallend veel gevallen gezien, waaronder verscheidene abnormale kinderen die vooral aan alcoholisme of inteelt moesten te wijten zijn; uit die omgeving zijn er heel wat kinderen in instituten moeten geplaatst worden.

Vrij regelmatig (vooral vóór en tijdens de oorlog) kwamen er lieden uit die buurt van deur tot deur schooien, en stonden er 's zondags aan de poort van St Pieterskerk te bedelen.

De bedoelde proletarische wijk (ook aansluitend met stegen en koertjes aan de Heuvelstraat- nu Overpoortstraat, en zelfs verder met cité's als Hoveniersberg, op de Schelde-oever en Batavia aan Rozier/Blandijnberg) lag op het grondgebied van het vroegere St-Pietersdorp en zelfs grotendeels op dit van de abdij; als dusdanig bevond hij zich binnen de stadsmuren (wat men bvb. ook kan afleiden uit de ligging van het "peperbus"- wachttorentje aan de Hertogin Isabellakaai, en overgebleven gedeelten der oude stadsomheining die nu nog de achtermuur vormen van de tuinen der huizen met onpare nummers aan de Citadellaan).

De huisjes aan het armoedige Benedictijnenstraatje zijn na onbewoonbaarverklaring afgebroken, eerst de rechtse die letterlijk tegen de industrie aanleunden, pas jaren nadien ook die aan de overkant.

De textielfabrieken zelf verdwenen ook van de kaart, zoals dit overal in Gent gebeurde ... Na een tijdlang braak te hebben blijven liggen, ging het terrein tot parkeerplein voor het bioscoop-complex van Ter Platen dienen (dat zelf ook de plaats van een afgebroken textielbedrijf innam ... ).

Bij de grote fabrieken-opruiming kwamen er nog enkele abdij-restanten boven, die echter weinig aandacht kregen waar de stadsarcheologie toen nog niet zo georganiseerd was. (Ook op de Hoveniersberg-helling zag ik nog- vóór de Economische Faculteit er kwam- op de koerkens gebeitelde Doornikse steenfragmenten verwerkt die waarschijnlijk van de abdij of van de verdwenen 0.L. Vrouw-kerk voortkwamen; een Armand Heins zou dat alles naarstig afgetekend hebben; en toen kende ik Georges De Smet ook nog niet.

In de tuin van de mime-artiest & kunstschilder Marcel Hoste die achter en onder St-Pieterskerk huisde, kon men ook nog zo'n stenen getuigen aantreffen.)

Om grote betonblokken e.a. lastig industriepuin weg te werken heeft men toen ter plaatse met zwaar materiaal een grote kuil gegraven waarin heel wat werd gedumpt; dit heeft ons toegelaten een kleine correctie aan te brengen aan wat Leon Elaut (ook bewoner van de buurt) in zijn zeer verdienstelijk werk "Gentse Ziekenhuizen" (1976) schreef, waar hij nl. de Blandijnberg (blz. 27) "een kleiheuvel" noemt.

In de bedoelde enorme put bereikte men niets anders dan louter gele zavel, ook tot op grote diepte (en ongeveer hetzelfde deed zich voor toen men onlangs ook vrij diep groef bij verbouwingswerken aan het Apostolinenklooster op de hoek van St-Pietersplein.). De "Blandinium-berg" was dus geen klei- maar een zandheuvel..

Bij het verzamelen van foto’s en documentatiemateriaal heb ik onder andere gebruik gemaakt van beeldmateriaal uit de collectie van archief Gent. Via onderstaande link kom je op hun uitgebreide site:

https://beeldbank.stad.gent/

Voor de beschrijving van huizen en straten verwijs ik naar
https://beeldbank.onroerenderfgoed.be/images?text=gent