Onderbergen   Het Pand

In de beginfase, na de afbraak van de Predikherenkerk (1860) wordt er niet meer geinvesteerd in het Pnd. De erfgenamen investeren niet in renovatie en onderhoud en drijven uit winstbejag de bewoning op. Het Pand wordt een van de zovele arbeidersbeluiken waar elke vrije vierkante meter wordt volgebouwd en volgestouwd met goederen en gezinnen. De gebouwen worden in 1954 onbewoonbaar verklaard en een  jaar later werd het hele verdere complex als monument geklasseerd. De uitdrijving van de straatarme bewoners had heel wat voeten in de aarde. De laatsten werden manu militari buitengezet.

Het Pand staat gekend in de bevolkingsregisters als zijnde de huizen dragend de onpare nummers van 1 tot en met 15 (afb. 1 en 2). Het merkwaardigst gedeelte, op ons standpunt is nr. 7. Dit heeft een totale oppervlakte van circa 2.000 m2 en is bewoond door 206 personen waarvan 35 kinderen onder de 20 jaar en 25 wettelijk gehuwde paren. Tussen die oppervlakten ligt een koer van circa 200 m², garages en bergplaatsen. De meeste bewoners zijn alleenstaande mannen of vrouwen. Ieder ‘appartement’ bestaat uit een of meer plaatsen. Deze worden verhuurd, naargelang, van 70 Fr. tot 150 Fr. per maand (70 Fr. voor zij die er woonden vóór 1940). Eén persoon betaalt er nochtans maandelijks 450 Fr. voor een plaats van 4 op 7 meter en een kamertje van 3 op 3 m. Het gezin bestaat er uit vader, moeder en 4 kinderen, allen minder dan 8 jaar. Een andere familie met 4 kinders betrekt er een plaats van 4 op 5,5 m. Modern comfort! Wat niet in huis kan ondergebracht worden, wordt in de gang gezet. De bevolking van ‘t Pand is weinig arbeidzaam: 17 personen hebben een beoep (metser, chauffeur, betonarbeider, enz…) doch zijn meestal niet gespecialiseerd. Al de andere personen (buiten kinderen) zijn ouderdomsgepensioneerden of leven van de Openbare Onderstand. Twee huishoudens hebben als enig inkomen wat ze gaan rapen in vuilbakken of op de ‘storten’. Vele zijn beroeps doppers. De kinderen worden in dit milieu op verschillende manieren verzorgd. Som - migen hebben oppassende ouders en, buiten de gebrekkige huisvesting, genieten ze een normaal kinderleven (de zedelijke gevaren op zij gelaten); de andere kinderen, en ’t is de grootste hoop, zijn aan hun lot overgelaten. De oudsten zorgen voor de jongste en ieder trekt wat zijn plan voor eten en netheid. De school wordt regelmatig gevolgd, meer als ontlasting van de ouders, die ook tijdens de verloven de kinderen voor ‘verse’ lucht naar de kosteloze kolonies sturen. Bij ziekte van enig belang is er de ambtshalve overbrenging naar het stedelijk gasthuis. De huisvesting is zoals ik reeds zegde zeer gebrekkig. In vele gangen moet men, om zeker te zijn zijn nek niet te breken, licht gebruiken. Bijna overal regent het door. Het water wordt getapt aan een kraantje voor een lange gang, en de WC’s zijn meer onnoemelijke vuil(h)aarden dan iets anders. Het is dan ook gewoonlijk de emmer die gebruikt wordt en die, volgens de hygiënische principes van de bezitter eens of meer per dag, of als het niet anders meer kan, gereinigd wordt. Gebroken ruiten worden gewoonlijk door planken of een stuk balatum vervangen of bijgewerkt. Sinds vele jaren zijn de gangen, enz  niet meer gewit geweest en de gezamenlijke vuilnisbak wordt niet steeds gebruikt, want overal wordt wat vuil gesmeten, geveegd of achtergelaten.

Bij het verzamelen van foto’s en documentatiemateriaal heb ik onder andere gebruik gemaakt van beeldmateriaal uit de collectie van archief Gent. Via onderstaande link kom je op hun uitgebreide site:

https://beeldbank.stad.gent/

Voor de beschrijving van huizen en straten verwijs ik naar

https://beeldbank.onroerenderfgoed.be/images?text=gent

Mijn dank aan Lut Laureys voor de hedendaagse foto’s

https://www.facebook.com/media/set/?set=a.10200251597674629&type=3