Duivelsteen Gerard de

Zogenaamd "Geeraard de Duivelsteen", voormalig romaans steen uit de 13de eeuw, zogenaamd naar Ridder Gheeraert van Ghent, bijgenaamd de Duivel, die het steen bewoonde in de tweede helft van de 13de eeuw. Sinds de 14de eeuw eigendom van de stad en voor talrijke doeleinden gebruikt: wapenarsenaal, school der Hiëronymieten, Seminarie, krankzinnigengesticht, tucht- en weeshuis, brandweerkazerne. Einde 19de eeuw werd het door het Rijk aangekocht, gerestaureerd tussen 1898 en 1908 onder leiding van ingenieur A. Verhaegen en ingericht als Rijksarchief. Voor dit doel werd ten noordwesten een nieuwe vleugel, in een gelijkaardige stijl bijgebouwd. Van het oorspronkelijke steen bleef in de 19de eeuw enkel de zeer vervallen oostelijke vleugel langs de Nederschelde met donjon bewaard.

Het gebouw, opgetrokken uit Doornikse kalksteen, vertoonde nog sporen van rechthoekige benedenvensters, gekoppelde doch sterk verbouwde spitsboogvormige bovenvensters en rechthoekige muuropeningen onder het zadeldak, bewaarde ronde hoektorentjes zonder spitsen en verlaagd donjon met rechthoekige muuropeningen onder eenzelfde zijdelings afgesnuit dak.
In zijn huidige sterk gerestaureerde vorm heeft het gebouw de volgende plattegrond: onregelmatig trapezium met ten zuiden een vierkante donjon.

Zeer hard gerestaureerde oostelijke vleugel (langs water) afgelijnd met, bij de restauratie toegevoegde kantelenrij met schietgaten, onder zadeldak (leien) met dakkapelletjes, op de hoeken geflankeerd door ronde traptorens met vernieuwd kegeldak (leien). Afgeschuinde onderbouw met zes rechthoekige getraliede muuropeningen en horizontaal belijnde bovenverdieping met waterlijsten, sterk geritmeerd door respectievelijk zes en vijf gekoppelde spitsbogen met strenge archivolten, halfzuiltjes en ingeschreven oculus en gekoppelde rondboogvensters met glas in lood op de tweede bouwlagen; kleine steekboognissen met gelijkaardige vensters op de bovenste verdieping; bredere penant tussen de zesde en zevende travee hoger oplopend in een schouw.Ten zuiden gekanteelde vierkante donjon, gerestaureerd naar een plan van 1343 in Atlas Goetghebuer , met vijf geledingen aangegeven door omlopende waterlijsten, onder vernieuwd steil schilddak (leien) met dakkapellen.
Zijgevel (Limburgstraat) met toegevoegde steekboogdeur gevat in spitsboog met archivolten op driekwartzuiltjes, op het huidige straatniveau (tweede bouwlagen) opgehoogd met de aanleg van de nieuwe brug en de Limburgstraat. Gelijkaardige vensters in de bovenste geleding en in de Geeraard de Duivelstraat.
Bij de restauratie volledig nieuw gebouwde westelijke vleugel boven een behouden overwelfde begane grond, in een voor die tijd typisch harde stijl. Gekanteelde gevel van zes traveeën met vier bouwlagen en afzonderlijk zadeldak (leien) met dakkapelletjes; horizontaal belijnd door waterlijsten en gemarkeerd door twee overkragende torentjes onder kegeldak; gelijkaardige vensters in spits- of steekboogvormige nissen.
Ten noordwesten volledig nieuw administratief complex, gebouwd in 1904 naar ontwerp van A. Verhaegen, eveneens opgetrokken uit Doornikse steen in een aangepaste stijl. Omvattende: het huidige toegangsgebouw met twee bouwlagen in de Geeraard de Duivelstraat, een aanleunend gebouw met drie bouwlagen uitziend op het tuintje en een galerij op de tweede bouwlaag als verbinding tussen de nieuwe gebouwen en het oude steen.
Van het interieur is enkel de overwelfde begane grond (foutief crypte genoemd) van de oostelijke en westelijke vleugel oorspronkelijk uit de 13de eeuw, doch ook grondig gerestaureerd in 1891. Drie rijen van telkens vijf zware ronde zuilen met geprofileerde sokkel en bladkapiteel verdelen de ruimte in vier beuken van zes traveeën overkluisd met kruisribgewelf van Doornikse steen en gewelfkappen in breuksteen.

Een legende verklaart dat Geeraard, wreed en ombarmhartig, zijn vader zou vermoord hebben omdat hij er tegen op zag op kruistocht te gaan. Toen Hugo, zijn broer die hij alleszins genegen was, het kasselrijbestuur van zijn vader overnam werden weerspannige personen door Geeraard uit de weg geruimd. Het steen zelf werd Geeraard toegewezen waar bijgevolg de nodige schanddaden, gruwelen en braspartijen plaatsvonden. Zo schopte Geeraard in een dronken bui zijn vrouw dood omwille de geboorte van zijn zoon die een even donkere huidskleur bezat. Toen beiden later dezelfde vrouw begeerden nl. Jacoba van Zottegem bedacht vader Geeraard een plan om zijn zoon uit de weg te ruimen. Geeraard junior werd met een smoes naar de Rode Toren (St.-Joriskaai) gestuurd  alwaar deze werd opgewacht door twee schippers die hem in een zak van de Toren zouden smijten. Doch de zoon rook onraad en ging vertier zoeken in een plaatselijke herberg. Toen de vader de twee schippers opzocht dachten deze met de zoon te maken te hebben en was Geeraard het lot beschoren van zijn zoon. Vermelden we nog dat aan de westzijde van het gebouw er een tuintje ligt dat het oorspronkelijke niveau van de stad weergeeft.

Volgens de overleveringen was zowel Geeraard als zijn zoon donker van huid en zwart van haar, en verkreeg zoonlief toepasselijk de bijnaam “moor” (zwarte, neger).

Rond 1200 werd in het gezin van Zeger II, burggraaf van Gent, een zoon geboren. De kleine Geeraard kwam op de wereld met ravenzwart haar en een donkere huid. Toen hij opgroeide, bleek hij op de koop toe een slecht karakter te hebben, wat hem alras de bijnaam Geeraard de Duivel opleverde. Toen Geeraard zo’n jaar of zestien was, wou Zeger dat zijn hardvochtige en wrede zoon op kruistocht naar het Heilig Land vertrok. Geeraard had daar echter helemaal geen zin in (pubers hé). Korte tijd later trof men Zeger dood aan in zijn bed. Koelbloedig vermoord. Volgens hardnekkige geruchten had Geeraard daarin de hand gehad.
Geeraard groeide verder op, erfde het steen aan de Reep, huwde en kreeg een zoon, Geeraard jr., die even zwart van haar en donker van huid als zijn vader was, wat hem de bijnaam Geeraard de Moor opleverde. Geeraard de Duivel was echter helemaal niet opgezet met dat donker kind, gaf zijn vrouw daarvan de schuld, deed zijn naam alle eer aan en schopte haar in een dronken bui dood.
Over de daaropvolgende jaren is alleen bekend dat hij hield van braspartijen en wreedheden, en dat zijn zoon opgroeide met een aardje naar zijn vaartje. Vele jaren later gebeurde het dat vader en zoon een oogje lieten vallen op dezelfde vrouw, Jacoba Van Zottegem, waardoor er tussen hen een bikkelharde rivaliteit ontstond. Vader Geeraard besloot de strijd te staken en deelde zijn zoon mee dat hij zich een tijd in het Waasland zou terugtrekken zodat de zoon in alle rust de voorbereidingen voor het huwelijk kon treffen. Hij zou ’s avonds laat nog vertrekken en vroeg aan zijn zoon of die aan de schippers, die in de Rode Toren bij de Pasbrug (vlakbij de huidige Sint-Jorisbrug aan Portus Ganda) op hem wachtten, wou vragen of alles klaar was. U hebt natuurlijk al lang begrepen dat vader Geeraard zich absoluut niet gewonnen gaf, integendeel.
Hij had de schippers ingehuurd om, als zoon Geeraard kwam vragen of alles in orde was, hem te overmeesteren, aan handen en voeten te boeien om hem dan in een zak in de Leie te kieperen. Geeraard jr., die zijn vader al langer dan vandaag kende, kreeg inderdaad argwaan, verborg zich in de buurt van de Rode Poort en wachtte de gebeurtenissen af. Na verloop van tijd werd vader Geeraard toch wel ongeduldig en ging aan de schippers vragen of de klus geklaard was. Die schippers hielden hem natuurlijk voor Geraard jr. en zo onderging Geraard de Duivel het lot dat hij voor zijn zoon uitgestippeld had. Geraard de Moor, die alles zag gebeuren, lachte in zijn vuistje en begon onmiddellijk aan de voorbereidingen voor het huwelijk met zijn begeerde bruid.
Volgens de legende kwam aan deze geschiedenis van moord en doodslag nog geen einde: Geraard de Moor wou zijn vrouw vermoorden met een bijl, maar gelukkig kon zij met hun zoontje ontkomen. Na zestien jaar ontmoetten zij elkaar toevallig weer, waarna die zoon Geeraard de Moor vermoordde. Heden zouden de geesten van Geraard de Duivel en van Geeraard de Moor elkaar in het Duivelsteen nog steeds achterna zitten.

In 1950 verscheen in de krant Het Volk het stripverhaal De hoed van Geeraard de Duivel van de hand van Marc Sleen. Eén van de personages is een zekere Nero die in Brussel blijkt te wonen en voor een slordige 500.000 frank de hoed van een goochelaar afkoopt. Een rukwind doet die van zijn hoofd waaien en Nero achtervolgt het hoofddeksel: Laat in de avond, komt Nero te Gent aan, nog steeds zijn hoed achterna. En juist slaat het op het Belfort twaalf uur als de hoed het Geeraard-Duivelsteen binnenvliegt. Nero kijkt naar het steen, omschrijft het als een villa, wilt aan de bel trekken, maar die is er niet en leest op het verroest plakkaat: Dit was des Geeraard Duivelsteen. Bewoond in de XIII eeuw door Geeraard van Gent. Ridder gezegd de duivel.