Tinkstraat

Korte rechte verbindingsstraat tussen de Karper- en de Snoekstraat getrokken in 1886 op de zogenaamde Heirnis. Zie Heernislaan. Straatwanden worden vooral samengesteld uit eenvoudige, kleine burgerhuizen van twee of drie traveeën en twee of twee en een halve bouwlaag met geschilderde en bepleisterde lijstgevel uit eind negentiende eeuw.

Bij het verzamelen van foto’s en documentatiemateriaal heb ik onder andere gebruik gemaakt van beeldmateriaal uit de collectie van archief Gent. Via onderstaande link kom je op hun uitgebreide site:

https://beeldbank.stad.gent/

Voor de beschrijving van huizen en straten verwijs ik naar
https://beeldbank.onroerenderfgoed.be/images?text=gent

 

Nachtasiel in de Tinkstraat

Het volgend artikel is geschreven door Luc De Vriese. Terug te vinden op https://docplayer.nl/54125412-Voor-reizigers-zwervers-en-daklozen.html

In de meeste steden met een snel aangroeiend proletariaat werden tegen het einde van de 19de eeuw nachtasielen ingericht. In Gent gebeurde dat in een nieuwbouw in de toen nieuw aangelegde Heirniswijk, dat het nachtasiel van de Tinkstraat werd. Enigszins zonderling in onze ogen is dat het initiatief uitging van een kleine groep journalisten verenigd in een 'Perscomité Gent’. Nadat persmensen bijna de hele 19de eeuw door met getrokken tegenover mekaar stonden, begonnen ze de noodzaak te voelen samen te werken en hun eigen imago wat op te fleuren met een filantropisch initiatief. Dat werd de oprichting en de financiering van een ‘asyle de nuit’, een nachtasiel. Dat was -uniek voor die tijd. Belangrijkste initiatiefnemer en trekpaard in de beginjaren was blijkbaar Louis Tydgadt, advocaat en hoofdredacteur van het weekblad 'De Akkerbouw'. De heren van de pers maakten ruim gebruik van de mogelijkheden tot mobilisering van mensen en geld eigen aan hun werkinstrument. Dat zien we onder meer in de door hen in hun dag- en weekbladen gepubliceerde lijsten van omhalingen gedaan of georganiseerd door de dekens van verschillende straten en wijken. Daarnaast waren er de kapitaalkrachtige donateurs die met hun namen en bijhorende bedragen trouw vermeld werden in de verslagen van de instelling. De bijzonderste onder hen kregen hun naam in een gevelsteen gebeiteld.
Het asiel stond in de beginjaren onder de leiding van directeur Van Herreweghe, die er alleszins de geschikte fysionomie voor had. Het reglement had als slagwoorden orde, zindelijkheid en zedelijkheid. Het was de tijd waarin 'arm maar proper' ook door de armen zelf hoog geacht werd. Hier een fragment uit januari 1906: 'Wat in de nachtverblijven den bezoeker het eerst en het meest in het oog springt is de ongewone zuiverheid en orde die overal heerschen. Het ware onmogelijk ergens een enkel stofje te vinden 't zij op tafels, banken, vloeren of trappen ".
De zindelijkheid is ook volstrekt noodzakelijk want die ongelukkige cliënten der Nachtverblijven schitteren niet altijd door hunne lichamelijke zuiverheid als ze aankomen'.
Na het bad kreeg de logé een avondmaal in de goed verwarmde en ruime eetzaal: een kloeke versterkende soep met groenten en gehakt vlees (lkg voor 10 personen) met een half brood. Om 9u trok men naar bed in de slaapzaal boven de eetzaal onder het waakzaam oog van twee bedienden. De hele nacht door werd de lucht ververst via een buizenstelsel. De volgende morgen werden de klanten uitgewuifd (of buiten gestoken) na opnieuw een 'gamelle' soep en een half brood verorberd te hebben.
Welke mensen werden opgevangen?
Dank zij de jaarverslagen van de inrichtende vereniging 'Oeuvre de l'hospitalité de nuit'  die  in het Gemeenteblad 58 (destijds 'Bulletin communal') in verkorte vorm overgenomen werden, zijn we daarover goed ingelicht. De overweldigende meerderheid was mannelijk. In 1901 bijvoorbeeld waren er slechts 167 overnachtingen (met bijhorende voedselverstrekking) van 34 vrouwen en 19 kinderen tegenover 4083 behoeftige mannen. Veruit de meesten (1069) passeerden slechts één nacht in het asiel, 315 twee, 365 drie en de rest meerdere dagen. Eén enkele mocht 11 nachten blijven. Dat was toen blijkbaar het maximum. Gentenaars vormden in datzelfde jaar 1901, zoals trouwens in andere jaren, een belangrijke minderheid (775 nachten). Bijna dubbel zoveel overnachtin­gen {1385) stonden op het conto van mensen uit andere gemeenten van de provincie en evenveel {1386)  uit andere Belgische provincies. Buitenlanders waren in de minderheid. Het belangrijkste contingent vormden de Fransen (428 overnachtingen) die een 'toer' doorheen België  deden: meestal over Kortrijk en Gent naar Antwerpen en Brussel en dan terug. Daarnaast nog wat Duitsers en Nederlanders en verwaarloosbare aantallen mensen met andere nationaliteiten, van zes Amerikanen tot een enkele Serviër. Beroepsmatig vormden de dagloners en de aardewerkers (terrasiers) het belang­rijkste contingent, naast wevers en mensen werkzaam  in het transport: char­retiers, chauffeurs en débardeurs  (lossers), met daarbij opvallend weinig zeelui (slechts 16). Ook erg weinig colporteurs (32, nochtans talrijk in die tijd). Misschien konden deze laatste twee categorieën gebruik maken van andere onderkomens.