Sint Pietersabdij

Het ontstaan

Het ontstaan van de Sint-Pietersabdij gaat terug tot de zevende eeuw. Amandus, een zendeling uit Aquitanië, kwam onze gewesten christianiseren met steun van de Frankische en Merovingische koningen.

Al gauw ontstond een verwoede strijd tussen de Sint-Baafsabdij en de Sint-Pietersabdij over de vraag welke abdij als eerste door Amandus werd gesticht. Beide abdijen namen hun toevlucht tot grove geschiedvervalsingen om hun grote gelijk te halen. De vroegste geschiedenis is daardoor nagenoeg niet meer te achterhalen.

Het rijkste klooster van Vlaanderen

In de eerste helft van de negende eeuw mag Sint-Pieters (toen Blandinium genaamd) als een relatief arm klooster worden bestempeld. Graaf Arnulf I (918-965) brengt hierin verandering door aan zijn favoriete abdij heel wat bezittingen na te laten en haar diverse relieken te bezorgen, die voor de abdij dan weer schenkingen genereren. De Engelse koning Edgar, achterneef van graaf Arnulf, schenkt in 964 zelfs Londense bezittingen.

In de tweede helft van de tiende eeuw is de Sint-Pietersabdij dan ook uitgegroeid tot het rijkste klooster van het graafschap Vlaanderen.

Onder leiding van graaf Arnulf I start ook de volledige heropbouw van het zogenaamde Blandiniumklooster als een volwaardige benedictijnenabdij die tot aan de Franse tijd één van de machtigste kloosters van Vlaanderen zal blijven.

Het middeleeuwse klooster naar de regel van Benedictus

Het oudste plan, het zogenoemde Rode Plan, geeft de toestand van de vijftiende-eeuwse Sint-Pietersabdij weer. Veel gebouwen op dit plan zijn ouder en weerspiegelen de verschillende functies zoals ze vanaf de tiende eeuw binnen een middeleeuwse benedictijnenabdij werden vastgelegd.

Het abdijleven stond onder leiding van een abt, die samen met zijn monniken beslissingen nam. Alle leef- en werkruimten van de monniken bevonden zich binnen een claustrum, een gesloten gemeenschap die van de buitenwereld was afgezonderd. Een omheiningmuur omsloot de hele abdij. Het areaal van het Rode Plan besloeg een oppervlakte van ongeveer 2,5 ha, wat heel wat groter was dan de oppervlakte van de huidige nog bewaarde gebouwen. Het claustrum-idee was ook terug te vinden in de centrale kruisgang, een binnentuin die door vier gangen werd omsloten en die op het Rode Plan is terug te vinden als ’Pant‘. De kruisgang vormde het centrum van het volledige monastieke leven, een kruispunt van paden tussen de biddende en de werkende monniken.

De oorspronkelijke toegang bevond zich ter hoogte van het huidige Kramersplein. Aan het zuiden was dit de enige verbinding met de buitenwereld.

De bidplaats lag aan de noordkant van de kruisgang. Herinneringstenen in de vloer van de noordelijke pandgang verwijzen naar abten die hier werden begraven. Halfweg deze pandgang is een uitbouw. Dit was het mortuarium of de dodenkapel van de monniken.

De grote zaal aan de oostkant van de abdij is de kapittelzaal waar de abt en de monniken dagelijks vergaderden.

De monniken sliepen aanvankelijk in een gemeenschappelijk dormitorium boven de kapittelzaal met een directe verbinding naar de kerk, wat nachtdiensten vergemakkelijkte.

Aan de zuidkant bevindt zich de refter. In oorsprong is die kleiner op het niveau van de pandgang, met een doorgang ter hoogte van het lavatorium. De handen werden gewassen voor men naar de refter ging om de maaltijd te nuttigen. De infirmerie met de apotheek en medicinale kruidentuin, ligt geïsoleerd in de huidige abdijtuin.

Elke abdij moest autonoom functioneren: graanzolders, werkhuizen, opslagplaatsen, een bakkerij en een rosmolen, bevonden zich samen met een brouwerij aan de zuidkant bij de omheiningmuur. Iedereen die aan de poort van een abdij aanklopte, moest worden opgevangen. Omdat de gasten het leven van de abdijgemeenschap niet mochten hinderen, bevond het gastenverblijf zich op enige afstand van de centrale abdijgebouwen, dicht bij de ingangspoort. De maaltijden van de gasten en van de abt moesten in afzonderlijke keukens worden bereid. Dit verklaart het bestaan van meerdere keukens.

De kerk op het Rode Plan heeft mogelijks een pre-Romaanse kern. Deze oudste kern bevindt zich wellicht onder het huidige koepelgedeelte.

Een deel van het Sint-Pietersdorp werd in 1254 binnen de grenzen van de stad opgenomen. De Citadellaan en de Charles de Kerckhovelaan volgen in grote lijnen het tracé van die laatmiddeleeuwse stadsgracht.

In de vijftiende eeuw voerden de laatste drie abten een ware bouwcampagne waarbij de zorg voor de bibliotheek, het scriptorium en de bewaring van de privileges samen met de verfraaiing van de kerk en andere abdijgebouwen centraal stonden. De refter verhuisde naar een nieuwe bovenverdieping met een trap die in verbinding stond met de zuidelijke pandgang.

Onderwijs met internationale faam, nog steeds een kluif voor bibliofielen

Ter ondersteuning van de abdijschool legde de Sint-Pietersabdij in deze periode een bibliotheek aan met een rijke collectie klassieke auteurs. In de tweede helft van de tiende eeuw had de abdijschool een faam die tot ver buiten Gent reikte. Gerbert van Aurillac, de latere paus Silvester II, toen directeur van de kathedraalschool van Reims, informeerde in 984 of leerlingen uit Reims in Sint-Pieters konden worden opgenomen. Haar faam als centrum van de artes liberales (vrije kunsten) met een hoog cultureel peil hield stand tot in de elfde eeuw. De collectie schoolboeken was de interessantste van Europa.

Pioniers van het cultiveren

De landbouw stelde de monniken in staat om in hun dagelijkse behoeften te voorzien. De Sint-Pietersabdij bezat en exploiteerde tot in Engeland domeinen, soms zelfs hele dorpen. Ze speelde een voortrekkersrol in de Vlaamse ontginningsbeweging van de twaalfde en de dertiende eeuw, die bossen, heide en moeras omzette in vruchtbare landbouwgrond. Schenkingen vanwege weldoeners, die hiermee hun bevlekte ziel wilden vrijkopen, zorgden ervoor dat hun rijkdom enkel toenam.

De zestiende eeuw: een eeuw van strijd en vernieling

Het begon met de Gentse opstand van 1540 waarin Karel V Gent alle macht ontnam.

Door de bisdommenhervorming van 1559 draaide de Sint-Pietersabdij financieel op voor de zeven jaren van verzet van de voormalige Bavelingen tegen het overdragen van hun kapittel aan de bisschop.

In de jaren 1560 verzeilden de Nederlanden in een politiek religieuze crisis die tientallen jaren zou aanslepen, wat voor de abdij desastreuze gevolgen had. De rijkdom en de luxe van de abdij en haar bewoners, trokken de beeldenstormers aan. De goede relaties met de vorst en zijn regering en het feit dat de abdij de vervolging van ketters in Gent en omstreken steeds had gesteund, verklaren hun haatgevoelens.

In 1566 brak de Beeldenstorm los. In de abdijkerk werden de altaren, schilderijen, glasramen en het meubilair beschadigd, gebroken of vernield en de kerk zelf was niet meer bruikbaar. De bibliotheek werd geplunderd. Ook in de abtswoning, de proosdij en de priorij gingen de beeldenstormers wild te keer. De infirmerie leed het minste schade en werd als tijdelijk verblijf van de monniken ingericht, de reftervleugel diende tijdelijk voor de kerkdiensten. De meeste andere gebouwen waren zo goed als onbruikbaar.

In 1578 vluchtten de abt en zijn monniken naar Douai. De abdijgebouwen werden openbaar verkocht, en deels afgebroken. Het slopingsmateriaal werd gebruikt voor de bouw van de nieuwe omwalling rond de stad, die werd aangelegd tegen de troepen van de landvoogd.

In 1584 kwamen de gebouwen terug in katholieke handen. De abdijkerk en het dormitorium waren verwoest en deels afgebroken, de abtswoning en de proosdij hadden zware schade opgelopen en de bibliotheek was geplunderd.

In de zeventiende eeuw herrijst de feniks uit zijn as

Begin zeventiende eeuw werd onder abt Schaeck de uitbouw van de refter en het dormitorium uitgevoerd. De kruisgang kreeg een bovenverdieping met rechthoekige vensters en glasramen met voorstellingen van het leven van Benedictus (verdwenen in de late achttiende eeuw). De oostvleugel met de kapittelzaal (1615-1635) werd in zuidelijke richting verlengd om meer cellen of monnikenkamers in te richten. Er kwamen hoge kamers, grote vensters, ruime trapzalen en een breed overwelfd gangennet zoals in de grotere burgerlijke complexen.

Elke monnik kreeg een individuele cel en in 1619 bedeelde de abt zichzelf met een prestigieuze abtswoning. In 1629 startte de bouw van aan nieuwe abdijkerk naar het voorbeeld van de Sint-Pieterskerk uit Rome.

De achttiende eeuw

Gent kende een sterk katholiek reveil. Deze trend die in de zeventiende eeuw een eerste ontplooiing kende, werd in de achttiende eeuw met verhoogde praal en meer machtsvertoon voortgezet. De majestueuze Sint-Pieterskerk is daar een toonbeeld van. Ze is een hoogtepunt van de barokarchitectuur in de Zuidelijke Nederlanden. Aanvankelijk stonden in de nissen beelden van Benedictus, Petrus en Paulus, die zijn nu verdwenen. Het timpaan toont het wapenschild van de abdij met de drie sleutels, geflankeerd door twee allegorische figuren die Liefde en Hoop voorstellen.

De abdij wordt de uitgelezen ontmoetingsplaats voor vergaderingen, plechtigheden en feesten. Als gevolg daarvan moest de abt vooraanstaande persoonlijkheden in stijl ontvangen. De ingangspoort, de gastenverblijven en de abtswoning mochten dus niet ontbreken in het bouwprogramma.

De wereldlijke luxueuze bouwtrend kon wedijveren met die van kastelen en stadspaleizen.

Het prelaatshuis van abt Musaert (1720-1730) had een klassiek Lod. XIV-architectuur met een tuin en serres en een orangerie.

Zijn opvolger Filip Standaert (1730-1759) liet de refter opnieuw inrichten. Plafondschilderingen werden aangebracht met bijbelse en mythologische taferelen met betrekking tot de betekenis van spijs en drank. Het oude dormitorium werd omgebouwd tot een schitterende bibliotheek met meer dan tienduizend volumes. De ruimte was ongetwijfeld één van de mooiste interieurs in de abdij. De binnenafwerking bevatte een lambrisering die werd onderbroken door portieken en spiegels. Het nieuwe dormitorium werd uitgebreid en verfraaid en er werd gestart met de bouw van een nieuwe proosdij.

Met Seiger (1760-1788), bijgenaamd Le Magnifique, brak een schitterende periode aan voor de abdij. De feesten, bals en banketten stonden echter in schril contract met de soberheid die men in een oord van stilte en soberheid kon verwachten. Zijn abtwoning was te vergelijken met een vorstelijke residentie waar de landvoogd, ministers en andere hoogwaardigheidsbekleders op geregelde tijdstippen werden ontvangen.

Karel van Lorreinen (1748-1780) maande de abt aan om de oude infirmerie op te knappen of te vervangen. Dit gebeurde groots, maar weinig functioneel. Aanvankelijk waren de trappen en latrines (opzettelijk?) vergeten, vandaar haar bijnaam ’Verloren Kost‘. Hier huist nu de Wereld van Kina.

De oude infirmerie werd samen met de pitantie-priorijgebouwen die ernaast lagen, gesloopt. De ruïnes in de tuin zijn hiervan de restanten. Het silhouet van vijftiende-eeuwse uitbouw is nog te zien in de zuidelijke gevel van de kerk. Er werd een monumentale terrastuin aangelegd en een weg tussen de achttiende-eeuwse vleugel en de tuin, een dienstverbinding naar de Scheldekaai

De opvolger van abt Seiger, abt Martinus Van de Velde, maakte barre tijden mee. Eerst was er de Brabantse Omwenteling, de machtherovering van de Oostenrijkers en in 1793 bezetten de Fransen de abdij. Het was de eerste stap in de opheffing.

Op 1 september 1796 werden alle religieuze instellingen opgeheven. De goederen werden als nationaal bezit aangeslagen. Met één pennentrek werd een einde gesteld aan het bestaan van de Sint-Pietersabdij in Gent.

In 1798 werd de bibliotheek leeggehaald en in eerste instantie overgebracht naar de voormalige Baudelo-abdij. Vandaar gingen de kostbare handschriften en drukken van de Sint-Pietersabdij naar de Universiteitsbibliotheek van Gent, waar ze nu nog steeds worden bewaard.

De abdijkerk kreeg door toedoen van historicus Van Lokeren in 1798 een bestemming als Musée du Département de l’Escaut, de voorloper van het Museum voor Schone Kunsten. In 1801 werd de kerk teruggeschonken aan de katholieke eredienst. Ze kreeg de dubbele naam Onze-Lieve-Vrouw-Sint-Pieterskerk. Hier vind je nog vele kunstschatten uit de abdijtijd.

De weg naar een culturele functie

De abdij zelf werd nationaal goed. Ze werd gedeeltelijk ontmanteld. Alle gebouwen ten westen van de barokkerk en de centrale kloostervleugels werden gesloopt voor de aanleg van een militair oefenveld. Tot 1948 vonden diverse legereenheden een onderkomen in de centrale abdijgebouwen.

In 1810 werden de nog resterende abdijgebouwen eigendom van de stad Gent. Rond 1950 besliste de stad om de 
Sint-Pietersabdij te restaureren en een culturele functie te geven.