Museum voor Volkskunde

Het Museum voor Volkskunde dat sinds 1962 in Huis van Alijn een onderkomen vond, legde zich voornamelijk toe op de stadsvolkskunde. Het accent - enkele uitzonderingen niet te na gesproken - lag op het Gentse volksleven van omstreeks 1900 met ruime aandacht voor de ambachten en neringen. In dit kader werden op een levendige wijze de volgende beroepen voorgesteld: kruidenier, thuiswever, kuiper, schoenmaker, klompenmaker, borstelmaker, kaarsengieter, bakker, haarkapper, drogist, apotheker, rietvlechter, houtdraaier, drukker en tinnenpotgieter. Verder werden er nog het estaminet, de badkamer, het salon van de kleine burgerij en het interieur van een proveniersterwoning voorgesteld
Daarnaast kwamen ook onderwerpen van meer algemeen volkskundige aard aan bod, zoals de afdelingen levenscyclus (geboorte, huwelijk, dood), speelgoed, mode, pijp en tabak, marionetten, volksdevotie, ontspannings- en verenigingsleven, verwarming en verlichting, militie, (Gentse) kunstenaars en muziek. Op die manier wilde het museum de nodige basisgegevens verschaffen aan al wie belangstelling had voor één of ander aspect van onze volkscultuur.

In 2000 veranderde dit museum tot het huidige Huis van Alijn